Menumodus
5. Stel de kalibratiecorrectiewaarde in op
0.0 K en sla de instelling op door het
indrukken van de bevestigingsknop.
6. Plaats de sensor van een gekalibreerd re-
ferentiemeetapparaat in de binnenruimte
van het apparaat.
7. Sluit de deur en stel de gewenste waarde
in handbedrijf in op 120 °C.
8. Wacht totdat het apparaat de gewenste
temperatuur heeft bereikt en 120 °C
weergeeft. Stel dat het referentiemeetap-
paraat 122,6 °C weergeeft.
9. Stel de kalibratiecorrectiewaarde voor
Cal2 in SETUP in op +2,6 K (gemeten
waarde min de gewenste waarde) en sla
de instelling op door het indrukken van
de bevestigingsknop.
10. De door het referentiemeetapparaat
gemeten temperatuur moet na het inre-
gelproces nu eveneens 120 °C bedragen.
Via Cal1 kan op dezelfde manier een volgende kalibratietemperatuur die onder Cal2 ligt
worden gekalibreerd, en met Cal3 een temperatuur die daarboven ligt. De minimumafstand
tussen de Cal-waarden is 20 K bij de universele kasten UN.../UF... en 10 K bij de broedkasten
IN.../IF...
Als elke kalibratiecorrectiewaarde op 0,0 K wordt ingesteld, is de fabriekskalibratie weer
hersteld.
7.6 Programma
Prog
In de weergave
de AtmoCONTROL-software zijn gemaakt en op een USB-gegevensdrager zijn opgeslagen.
Hier kan tevens het programma worden uitgekozen dat tijdens bedrijfsmodus kan worden
uitgevoerd (zie bladzijde 32), en kunnen programma's weer worden gewist.
52
kunnen programma's naar het apparaat worden overgedragen, die met
Temperature
TEMP
120
.0°C
Set 120
.0 °C
Temperature
TEMP
120
.0°C
Set 120
.0 °C
D33361 | Stand01/2020
Calibration
40.0
-
0,2
Cal1
C
K
120.0
0,0
Cal2
C
K
180.0
-
0,2
Cal3
C
K
TEMP
21
.4 °C
120
Set
.0
°C
122.6 °C
40.0
-
0,2
Cal1
C
K
120.0
+
2,6
Cal2
C
K
180.0
-
0,2
Cal3
C
K
120.0 °C