Installatie
Item
Hostnaam
IP-adres
Subnetmasker
Standaard gateway
DHCP/BOOTP
RARP
DNS-server (primair,
secundair)
Domeinnaam
WINS-server
(primair, secundair)
Omvangs-ID
Controle FTP-status
E-mail instellen
8
In de onderstaande tabel vindt u de instellingen die op de pagina TCP/IP Algemeen
worden weergegeven.
Specificeert een naam voor het netwerkonderdeel van het systeem. Deze naam
wordt tevens gebruikt als NetBEUI-printernaam en SNMP-sysName.
Wijst het internetprotocoladres aan het netwerkonderdeel van het systeem toe. De
indeling van het IP-adres is vier-byte (32-bits) nummers, gescheiden door punten.
Bijvoorbeeld 192.168.48.21.
Specificeert het subnetmasker dat op het netwerkonderdeel van het systeem is
geconfigureerd. Als het apparaat niet automatisch een bruikbare standaardwaarde
toewijst en het eerste nummer in het IP-adres tussen de 192 en 254 ligt, gebruikt u
255.255.255.0 als subnetmasker.
Het IP-adres van de gateway-router voor het lokale netwerk.
Identificeert op welke manier het apparaat de IP-configuratie verkrijgt: DHCP/
BOOTP: automatische configuratie via een BOOTP-server of een DHCP-server.
Automatische configuratie met behulp van RARP (Reverse Address Resolution
Protocol, protocol voor omgekeerde adresresolutie).
Het IP-adres van de primaire en secundaire DNS-servers (Domain Name System).
De DNS (Domain Name System) waar het apparaatsysteem bij hoort, zoals
abcdnet.com. De naam van het hostapparaat mag niet in de domeinnaam zijn
opgenomen.
Het IP-adres van de primaire en secundaire WINS-servers (Windows Internet Name
Service).
In dit gedeelte wordt vastgesteld hoeveel IP-adressen een Windows-server aan een
netwerkonderdeel kan toewijzen of leasen. Een DHCP-server verwerkt de vraag
voor het zoeken naar een apparaat en stuurt een IP-adres terug. De DHCP-server
kan worden ingesteld op het toewijzen van een IP-adres gedurende een beperkte
tijd (een tijdelijke lease) of voor onbeperkte tijd (een onbeperkte lease). Er kan ook
een permanente adresreservering voor het systeem worden geconfigureerd.
Schakelt de controle van de FTP-status in of uit.
De volgende procedure geeft een uitleg van de methode voor het bijvoegen van
gescande gegevens aan een e-mail voor verzending.
Scannen naar e-mail werkt in de volgende omgevingen:
•
Er moet een netwerkomgeving zijn, waar dit apparaat op een mailserver kan
worden aangesloten. Het wordt aanbevolen het apparaat te gebruiken in een
omgeving waar het te allen tijde via een LAN op de mailserver kan worden
aangesloten.
•
De SMTP-instellingen moeten worden ingevoerd. COMMAND CENTER
gebruiken om het IP-adres en de hostnaam van de SMTP-server te
registreren.
•
Soms is verzending niet mogelijk als gevolg van de omvang van elk
e-mailbericht.
Beschrijving
INSTALLATIEHANDLEIDING NETWERKSCANNER