26
nl | Configuratie
De functie Schetsen biedt een extra, halfautomatische kalibratiemethode. Met deze
kalibratiemethode kunt u het perspectief in het gezichtsveld van de camera beschrijven door
verticale lijnen, lijnen op de grond en hoeken op de grond in het camerabeeld te tekenen en
de juiste grootte en hoek in te voeren. U kunt de functie Schetsen gebruiken als het resultaat
van de automatische kalibratie onvoldoende is.
U kunt deze handmatige kalibratie ook combineren met de waarden voor draaihoek,
kantelhoek, hoogte en brandpuntsafstand die door de camera zijn berekend of handmatig zijn
ingevoerd.
Schakel het selectievakje Berekenen in om de draaihoek, kantelhoek, hoogte en
brandpuntsafstand te verkrijgen op basis van de geschetste kalibratie-elementen (verticale
lijnen, lijnen op de grond en hoeken op de grond) die u in het apparaat hebt ingevoerd.
Schakel het selectievakje Berekenen uit om handmatig een waarde in te voeren of om de
waarden te vernieuwen met de waarden die door het apparaat zelf worden verstrekt.
Geassisteerde kalibratie met Configuration Manager
Kalibratie maakt gebruik van gegevens van de interne sensoren en/of rechtstreekse
gebruikersinvoer van het apparaat.
Met Configuration Manager (versie 7.60 of hoger) kan het apparaat worden gekalibreerd met
behulp van de op plattegronden gebaseerde kalibratiefunctie, waarmee u snel en eenvoudig
de kalibratie kunt garanderen door aardpunten op de plattegrond en het beeld te markeren.
Als alternatief kan de gebruiker nog steeds zijn toevlucht nemen tot Kalibratie op basis van
schetsen om de kalibratiewaarden handmatig in te voeren.
Raadpleeg de inhoud van de Configuration Manager online-Help voor meer informatie over
ondersteunde kalibratiemethoden.
Camera's kalibreren met gebruikmaking van het venster Kalibratie op basis van schetsen
Ga als volgt te werk om waarden vast te stellen die niet automatisch worden ingesteld:
1.
2.
3.
2023-06 | V02 | F.01U.390.686
Voer de waarde voor kantelhoek, draaihoek, hoogte en brandpuntsafstand aan als deze
waarde bekend is, door bijvoorbeeld de hoogte van de camera boven de grond te meten
of door de brandpuntsafstand af te lezen van het objectief.
Schakel voor elke nog onbekende waarde het selectievakje Berekenen in en plaats een
kalibratie-element op het camerabeeld. Gebruik deze kalibratie-elementen om individuele
omtreklijnen van de weergegeven omgeving in het camerabeeld te traceren en de positie
en de grootte van deze lijnen en hoeken te definiëren.
–
Klik op
om een verticale lijn op het beeld te plaatsen.
Een verticale lijn is een lijn die loodrecht op het grondvlak staat (zoals een
deurkozijn, de rand van een gebouw of een lantaarnpaal).
–
Klik op
om een lijn over de grond in het beeld te plaatsen.
Een lijn op de grond is een lijn die op het grondvlak ligt (zoals een wegmarkering).
–
Klik op
om een hoek op de grond in het beeld te plaatsen.
De hoek op de grond is een hoek die op het horizontale grondvlak ligt (zoals de hoek
van een tapijt of parkeervakmarkering).
Kalibratie-elementen aanpassen aan de situatie:
–
Voer de werkelijke grootte van een lijn of hoek in. Hiervoor selecteert u de lijn of de
hoek en geeft u vervolgens de grootte op in het bijbehorende vak.
Voorbeeld: U hebt een lijn op de grond geplaatst, langs de onderzijde van een auto.
U weet dat de auto 4 m lang is. U voert dan 4 m in als de lengte van de lijn.
–
Pas de positie of de lengte van een lijn of hoek aan. Hiervoor sleept u de lijn of de
hoek of verplaatst u de eindpunten naar de gewenste positie in het camerabeeld.
Bedieningshandleiding
DINION 7100i IR
Bosch Security Systems B.V.