LET OP: Voor u start moet u onderstaande
procedures voor een warme en koude start lezen.
•
Steek de sleutel in het ontstekingsslot en
draai de sleutel met de klok mee naar de
"START"-positie en laat de sleutel los
zodra de motor start. Laat de startmotor
niet meer dan 15 seconden per minuut
aan een stuk draaien. Wanneer de
motor na enkele pogingen niet start,
moet u de gashendel in chokestand
zetten, een paar minuten wachten en het
opnieuw proberen. Wanneer de motor
dan nog steeds niet start, brengt u de
gashendel terug naar de vaste positie en
probeert u het opnieuw.
STARTEN BIJ WARM WEER (10° C en meer)
•
Wanneer de motor start, trekt u de
gashendel langzaam terug tot de motor
gelijkmatig begint te lopen. Wanneer de
motor te abrupt start, drukt u de gas-
hendel terug naar voren om de motor
enkele seconden te choken. Ga dan
verder door de gashendel terug naar
vaste positie te trekken.
•
De PTO schakelaar en grondaandrijving
kunnen nu worden gebruikt. Wanneer de
motor de belasting niet accepteert, moet
u de motor opnieuw starten en hem een
minuut laten opwarmen door de choke te
gebruiken zoals hierboven beschreven.
STARTEN BIJ KOUD WEER (10° C en minder)
•
Wanneer de motor start, trekt u de
gashendel langzaam terug tot de motor
gelijkmatig begint te lopen.Blijf de gas-
hendel in kleine stapjes terug trekken en
laat de motor kleine wijzigingen in snel-
heid en belasting accepteren, tot de
gashendel helemaal in de vaste stand
staat. Wanneer de motor te abrupt start,
drukt u de gashendel terug naar voren
om de motor enkele seconden te
choken. Ga dan verder door de gas-
hendel langzaam terug naar de vaste
stand te trekken. Dit kan vragen om een
opwarmtijd voor de motor van enkele
seconden tot enkele minuten, afhankelijk
van de temperatuur.
BEDIENING
MAAITIPS
•
Het maaidek moet goed zijn uitgelijnd
voor de beste maairesultaten. Zie "MAAI-
DEK UITLIJNEN" in het hoofdstuk Service
en afstellen van deze handleiding.
•
De linkerkant van het maaidek moet
worden gebruikt om te trimmen.
•
Rij zo dat het maaisel wordt uitgeworpen
op het stuk dat al gemaaid is. Hou het
gemaaide stuk rechts van de maaier.
Dat zal leiden tot veel gelijkmatiger
verdeling van het maaisel en een unifor-
mer resultaat.
•
Wanneer het gras uitzonderlijk lang is,
moet het twee keer worden gemaaid, om
overbelasting en mogelijk brandgevaar
door gedroogd maaisel te verminderen.
Maai de eerste keer relatief hoog, de
tweede keer op de gewenste hoogte.
•
Maai geen gras wanneer het nat is. Nat
gras zal het maaidek verstoppen en
ongewenste klonten achterlaten. Laat
het gras drogen voor u gaat maaien.
•
Werk altijd met de motor op vol gas
wanneer u maait om te zorgen voor
betere maairesultaten en de juiste afvoer
van het materiaal. Regel de basis-
snelheid door langzaam genoeg te gaan
voor de juiste maairesultaten en de
kwaliteit van het gewenste eindresultaat.
Wanneer u met een hulpstuk werkt, moet
u een basissnelheid kiezen die past bij
het terrein en zorgt voor de beste resulta-
ten van het gebruikte hulpstuk.
21