4
Bediening
Alarmen en waarschuwingen
Menusysteem
Het basismenu activeren
Navigatie
Locaties van functies in de bedieningsmodus
A
LARMEN EN WAARSCHUWINGEN
Alle alarmen en waarschuwingen die op het scherm verschijnen, moeten serieus
worden genomen en vervolgens moeten de juiste maatregelen volgens het
bedrijfsbeleid en -voorschriften worden genomen.
Tijdens een gasalarm worden sensortypes als zwarte, knipperende tekst en
gasmeetwaarden als vaste rode cijfers weergegeven. Na activering zal een
gasalarm actief blijven totdat de alarmoorzaak is verholpen. Wanneer de
gedetecteerde gasconcentratie verandert, zullen de ingeschakelde
alarmindicators (visueel, hoorbaar en trilling) veranderen om de nieuwe situatie
te weeerspiegelen. Een gasalarm kan bijvoorbeeld veranderen van hoog naar
laag naar uit als de gebruiker van het instrument een gevaarlijke plaats verlaat.
Evenzo kan het alarm van laag in hoog veranderen als een gevaarlijke
gasconcentratie toeneemt.
De alarmvergrendelingsfunctie geldt voor alle gasalarmen. Nadat deze is
geactiveerd en het apparaat een alarmmelding geeft, blijft het in de alarmmodus
- of 'vergrendeld' – totdat de alarmoorzaak is verholpen en de gebruiker de
ENTER-knop één seconde heeft ingedrukt.
OPM.: Als het apparaat buiten bereik is, wordt een knipperende "OF" in rood
weergegeven als de sensorwaarde. Als het alarm een STEL of TWA is,
verschijnt het woord "STEL" of "TWA" om het betreffende alarm weer te geven.