Figuur 10
1. Armen van de lader
omlaag brengen.
2. Armen van de lader
omhoog brengen.
3. Werktuig naar achteren
kantelen
Door de hendel naar een tussenliggende stand
(bijvoorbeeld naar voren en naar links) te bewegen, kunt
u tegelijkertijd de armen van de lader bewegen en het
werktuig kantelen.
Vergrendeling van klep van lader
Met deze vergrendeling kunt u de hendel voor de
laadarm/het werktuig zo vergrendelen dat deze niet
naar voren kan bewegen. Dit voorkomt dat iemand
per ongeluk de armen van de lader neerlaat tijdens
onderhoudswerkzaamheden. U dient de armen van de
lader te vergrendelen telkens wanneer u de machine tot
stilstand brengt terwijl de armen zijn opgeheven.
Om de vergrendeling aan te brengen, brengt u
de vergrendeling omhoog uit de opening in het
bedieningspaneel en draait u de vergrendeling naar
links voor de hendel van de laadarmen en duwt u
de vergrendeling omlaag in de vergrendelde stand
(Figuur 11).
Figuur 11
1. Vergrendeling van klep
van lader
4. Werktuig naar voren
kantelen
5. Zweefstand
2. Hefhendel
laadarm/werktuig
Hendel voor hulphydrauliek
Om een hydraulisch werktuig vooruit te bedienen, draait
u de hendel voor hulphydrauliek naar achteren en trekt u
deze omlaag naar de referentiebalk (Figuur 12, nummer
1).
Om een hydraulisch werktuig achteruit te bedienen,
draait u de hydrauliekhendel naar achteren en beweegt u
deze daarna naar links in de bovenste sleuf (Figuur 12,
nummer 2).
Als u de hendel loslaat terwijl deze in de vooruitstand
staat, keert de hendel automatisch terug naar de
neutraalstand (Figuur 12, nummer 3). Als de hendel in
de achteruitstand staat, blijft dit zo tot u de hendel uit
de sleuf trekt.
1. Hydraulische stroom
vooruit
2. Hydraulische stroom
achteruit
Parkeerremhendel
Om de parkeerrem in te stellen, duwt u de remhendel
naar voren en naar links en vervolgens trekt u deze naar
achteren (Figuur 13).
Opmerking: De tractie-eenheid kan eens tukje rollen
voor de remmen aangrijpen.
Om de rem vrij te zetten, duwt u de hendel naar voren
en dan naar rechts in de inkeping.
16
Figuur 12
3. Neutraalstand
Figuur 13