I NS T AL L AT I E H A N DL E I D I N G
Ø
Zet het eerste ronde concentrische pijpstuk met 4 zelfborende parkers vast op het verloopstuk.
Ø
Breng op deze verbinding een klemband met siliconen afdichtring aan.
Ø
Breng bij ronde pijpstukken op elke verbinding een klemband met siliconen afdichtring aan.
Ø
Zet de klemband met een parker vast aan de pijp op plaatsen die na installatie onbereikbaar zijn.
Ø
Breng bij ronde pijpen voldoende beugels aan, zodat het gewicht van de pijpen niet op het toestel rust.
Ø
Bepaal de resterende lengte voor de geveldoorvoer.
Ø
Maak de geveldoorvoer op maat.
-
Zorg ervoor dat de juiste insteeklengte behouden blijft;
!Let op
-
Plaats de geveldoorvoer met de ril/felsnaad aan de bovenkant;
-
Plaats de horizontale concentrische pijpstukken onder afschot naar de geveldoorvoer ter voorkoming van
inwaterend regenwater.
Ø
Monteer de rozet (montagebinnenplaat); zo nodig op een hittebestendige tussenplaat bij doorvoer door
brandbaar materiaal.
Ø
Bevestig de geveldoorvoer vanaf de buitenzijde met vier schroeven in de daarvoor bestemde gaten.
5.4.3 Toepassing met dakdoorvoer
De dakdoorvoer is een rond concentrisch systeem.
5.4.3.1 Opbouw concentrische systeem met dakdoorvoer
Het concentrische systeem met dakdoorvoer moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
-
De opbouw van het gekozen systeem moet toelaatbaar zijn. (Zie de hieronder beschreven werkwijze);
-
Op het toestel dient eerst minimaal 1 meter concentrische pijp verticaal aangesloten te worden.
Afhankelijk van de opbouw van het concentrische systeem wordt het toestel afgesteld door:
-
het plaatsen van de restrictieschuif;
-
het verwijderen van de luchtinlaatgeleider.
In de onderstaande werkwijze is aangegeven hoe de toelaatbaarheid van een concentrisch systeem wordt
vastgesteld en welke instellingen daarbij horen.
Ø
Bepaal de volgende gegevens:
1) Het aantal benodigde bochten (er wordt geen onderscheid gemaakt tussen 45º en 90º bochten);
2) Het totale aantal meters horizontale pijplengte;
3) Het totale aantal meters verticale en/of schuine pijplengte (exclusief dakdoorvoer).
Met deze gegevens kunt u met behulp van Tabel 5 vaststellen of het concentrische systeem toelaatbaar is.
In Tabel 6 kunt u aflezen welke instelling voor het toestel nodig is.
Ga hierbij als volgt te werk:
Ø
Zoek in de eerste 2 kolommen van Tabel 5 het aantal benodigde bochten en de totale horizontale pijplengte.
Ø
Zoek in de 3de kolom van Tabel 5 de totale verticale en/of schuine pijplengte.
Als u in een hokje met de letter A, B, C of D uitkomt, is het door u gekozen concentrische systeem toelaatbaar.
Ø
Stel met behulp van Tabel 6 vast welke voorwaarden gelden voor de restrictieschuif en/of de luchtinlaatgeleider
(zie voor afstellen paragraaf 5.7).
5.4.3.2 Plaatsen concentrische systeem met dakdoorvoer
De dakdoorvoer kan zowel in een schuin dak als in een plat dak uitmonden.
De dakdoorvoer kan geleverd worden met een plakplaat voor een plat dak dan wel met een universeel
verstelbare pan voor een schuin dak. Bij een schuin dak met een helling tot 24° moet ook een plakplaat
toegepast worden.
-
Houd een afstand van minimaal 50 mm aan tussen de buitenkant van het concentrische systeem en de
!Let op
wanden bij toepassing van een rond systeem;
-
Houd een afstand van minimaal 23 mm aan tussen de buitenkant van het concentrische systeem en de
wanden bij toepassing van een rechthoekig systeem; deze afstand ligt vast door de constructie van het
rechthoekige systeem;
NL