10. IN GEVAL VAN PROBLEMEN
Controleer eerst zelf alvorens een
serviceoproep te doen.
1. Indien de airconditioner helemaal niet werkt.
• Controleer of er een zekering doorgebrand is.
Schakel de netspanning uit.
• Controleer of de stroomcircuitonderbreker
is doorgeslagen.
Als het lipje van de stroomcircuitonderbreker
in de stand OFF staat, schakel dan de stroom
in met de stroomcircuitonderbreker.
Als het tabblad van de stroomonderbreker
zich in de struikelpositie bevindt de stroom
niet aanzetten met de
stroomonderbrekerschakelaar.
Neem contact op met uw lokale dealer.
Stroomonderbreker
(Aardlekschakelaar)
• Controleer of er een stroomstoring is.
Wacht totdat de stroom hersteld is. Indien er
zich tijdens de werking van de airconditioner
een stroomstoring voordoet, start de
airconditioner weer vanzelf onmiddellijk nadat
de stroom hersteld is.
2. Als de airconditioner stopt nadat
de airconditioner gewerkt heeft.
• Controleer of de luchtinlaat of -uitlaat van
de buiten- of binnenunit geblokkeerd is door
een voorwerp.
Verwijder de belemmering en zorg ervoor
dat de lucht vrij kan stromen.
De horizontale kleppen bij de luchtuitlaat
zijn gesloten wanneer de unit stopt.
• Controleer of het luchtfilter verstopt is.
Vraag een erkend onderhoudstechnicus
om de luchtfilters te reinigen.
Verstoppingen door stof of vuil zullen een
vermindering van het luchtstroomvolume en
toename van het stroomverbruik van de
airconditioner tot gevolg hebben, waardoor
de prestaties zullen afnemen.
Hierdoor kan bovendien dauw van
condensatie ontstaan bij de luchtuitlaat.
(Zie "8. ONDERHOUD" op pagina 10.)
16
ON
Lipje
Uitschakelpositie
OFF
3. De airconditioner werkt, maar koelt of
verwarmt onvoldoende.
• Controleer of de luchtinlaat of -uitlaat van de
buiten- of binnenunit geblokkeerd is door een
voorwerp.
Verwijder de belemmering en zorg ervoor dat
de lucht vrij kan stromen.
De horizontale kleppen bij de luchtuitlaat zijn
gesloten wanneer de unit stopt.
Obstakels belemmeren de ventilatorsnelheid,
waardoor de prestaties afnemen en de units
stuk kunnen gaan wanneer uitgeblazen lucht
wordt aangezogen.
Ze verspillen elektriciteit en kunnen tot gevolg
hebben dat units uitvallen.
• Controleer of het luchtfilter verstopt is.
Vraag een erkend onderhoudstechnicus om
de luchtfilters te reinigen.
Verstoppingen door stof of vuil zullen een
vermindering van het luchtstroomvolume en
toename van het stroomverbruik van de
airconditioner tot gevolg hebben, waardoor
de prestaties zullen afnemen.
Hierdoor kan bovendien dauw van
condensatie ontstaan bij de luchtuitlaat.
(Zie "8. ONDERHOUD" op pagina 10.)
• Controleer of de temperatuur correct is
ingesteld.
Stel een juiste temperatuur, luchtstroom en
uitblaasrichting in.
• Controleer of de VENTILATORSNELHEID
is ingesteld op LAGE SNELHEID.
Stel een juiste temperatuur, luchtstroom en
uitblaasrichting in.
• Controleer of de luchtstroomrichting correct is
ingesteld.
Stel een juiste temperatuur, luchtstroom en
uitblaasrichting in.
• Controleer of deuren of ramen open zijn.
Sluit deuren en ramen om te voorkomen dat
de wind naar binnen waait.
• Controleer of rechtstreeks zonlicht de kamer
binnen komt (tijdens koeling).
Gordijnen of jaloezieën sluiten.
• Wanneer er te veel mensen in de ruimte
aanwezig zijn (tijdens het koelen).
• Controleer of de warmtebron van de ruimte te
overdadig werkt (tijdens het koelen).
Nederlands