3. Controleer alle elektrische bedradingen op beschadigingen of corrosie
4. Controleer alle dragende metaaldelen op mechanische beschadiging
5.Controleer de bandenspanning (max. 1.7 bar)
6. Controleer de stuurelementen van de sneeuwfrees
- aandrijving- en inschakeling van de frees
- de verstelbaarheid van de uitwerpunit
- de verstelbaarheid van de uitwerpdeksel om de uitwerpafstand in te kunnen stellen.
- versnellingshendel voor instellen versnelling
7. Controleer van de motor:
- de motoroliestand
- De benzinehoeveelheid (de tank moet minstens halfvol zijn)
- De toestand van het luchtfilter
- De bougie, of die goed gemonteerd zit
- De brandstofleidingen en aansluitingen controleren op lekkage of mechanische
defecten
- de brandstoftank, deksel, en aansluitingen op scheuren en lekkage
8. BEDIENING
8.1 Motor starten
• 1 .Brandstofkraan (6) openen door deze in de
positie ON (open) te zetten.
•2. De chokehendel (8 ) naar boven draaien. De
choke alleen gebruiken als de motor koud is. De
choke inprincipe niet gebruiken bij een ware
motor.