1) De koppeling moet worden gecontroleerd terwijl die is ingeschakeld.
2) Verwijder het deksel (A) van de bovenzijde van de tank.
3) Controleer de ruimte (B) tussen de twee ringen (C) en (D).
Deze afstand moet begrepen zijn tussen 0,3 en 1 mm.
Opm.: Als de koppeling op staat, moet de ruimte "B" ongeveer 1 mm kleiner worden zonder dat de
twee ringen elkaar raken.
Als de afstand gelijk aan of minder dan 1 mm bedraagt, dient deze op de oorspronkelijke waarde van 0,3 mm te
worden gebracht, en wel op de volgende manier:
3a) De koppeling losmaken door de stop (E) in te duwen met een schroevendraaier;
3b) De ring (D) naar rechts draaien, ¼ of ½ slag, met een hefboom;
AFSTELLEN EN SMEREN VAN DE KOPPELING
E
E
K
C
Besturen en Onderhoud
A
3c) Ervoor zorgen dat na afloop de stop (E) weer in een van
de tanden (K) van de ring (C) zit;
3d) De koppeling op zetten en controleren of de ruimte (B)
niet kleiner is dan 0,3 mm;
3e) Regelmatig invetten met de vetsmeerinrichting (F).
Tijdens het smeren ervoor zorgen dat er geen te veel
aan vet in de schijven komt.
Ed. 01/04
E
B
C
D
A
F
D
NL
57