Handeling uit te voeren door 2 personen
Wanneer het nodig is de volledige werking van de achterophanging af te stellen of na de aanbevolen periode opnieuw in te
stellen, voer dan de volgende procedure uit:
1. Plaats de machine op een vlakke ondergrond en schakel de motor uit.
2. Draai de mannelijke dop "A" van de kraan "G" (Fig. 21) en draai de holle schroef "C" uit de dichtgemaakte kolom "F".
3. Sluit de buis "D" op de kraan "G" (Fig. 22) aan met de holle schroef "C"; doe hetzelfde bij de andere achterophanging; sluit
de voorste buis "D" (Fig. 20/A) aan op het aansluitstuk "E" (Fig. 20/A) met de holle schroef "C".
4. Verwijder de schroef en het veiligheidsringetje "H" van de achterste kraan "G" (Fig. 22) en open deze; de spanning wordt van
de ophangingen genomen en de machine gaat omlaag.
5. Open de voorste kraan "B1" (Fig. 20/A); een persoon schakelt de motor in en versnel alles.
6. Breng de ophangingen in de hoogste positie (machine helemaal omhoog); de andere persoon sluit de voorste kraan "B1"
(Fig. 20/A).
7. Schakel de motor uit en voer de afstelling uit (Fig. 24) door de kraan "B1" (Fig. 20/A) te openen en te sluiten.
8. Als laatste moeten de twee achterste kranen "G" (Fig. 22) en de voorste kraan "B1" (Fig. 20A) worden gesloten.
9. Maak een testrit.
Als de afstelling correct is, breng dan de schroef en de veiligheidsring "H" op de kranen "B1" (Fig. 20/A) en de achterste
kranen "G" (Fig. 22) aan (is de afstelling onjuist, herhaal dan de stappen zoals beschreven bij de punten 4-5-6-7-8).
10.Draai de holle schroeven "C" uit de achterste kranen "G" (Fig. 22) en het aansluitstuk "E" (Fig. 20/A) en breng ze weer met
de buizen "D" op de dichtgemaakte kolommen "F" aan.
G
A
C
F
D
FIG. 21
VOOROPHANGING
OPMERKING:
a) De veringen dienen na de eerste acht bedrijfsuren te worden gecontroleerd en daarna na elke 400 bedrijfsuren (Zie tabel op
pag. 41)
b) Controleer na het afstellen van de veringen of de machine parallel staat aan het referentievlak en of de wagen stabiel is.
c) Controleer de bevestigingsmoeren van de voor- en achterwielen, overeenkomstig de tabel op pag. 41. Het koppel moet 260
Nm bedragen voor de moeren van de voorwielen en 365 Nm voor de moeren van de achterwielen.
Besturen en Onderhoud
AFSTELLING VAN DE ACHTEROPHANGING
ACHTERSTE KRAAN
H
FIG. 23
90
FIG. 22
ACHTEROPHANGING
FIG. 24
Ed. 01/04
C
D
H
35÷40
NL
45