De melders worden door aansluiten van de kabels aan de met "1" resp. "2" gemarkeerde
aansluitklemmen met elkaar verbonden (zie afb. 9a). Opmerking: tocht door de kabelopeningen,
kabelgoten of montagedozen-/gaten kan de rook uit de detectiekamer afvoeren zodat de melder
minder gevoelig wordt. Het is extreem belangrijk dat alle openingen in de afdekkingen met
siliconenkit of een vergelijkbaar afdichtmiddel worden afgesloten.
1. Trek de 2-aderige kabel naar de montageplaatsen van de melders.
2. Trek de kabel door de openingen in de montageplaat (voordat u deze aan het plafond
schroeft), zie afb. 9b.
3. Wanneer u de kabels langs het oppervlak legt, kunt u eenvoudig de beide uitsparingen
uitbreken (zie afb. 10a).
UITBREKEN VAN DE
ZIJWANDEN
Afb. 10a
4. Til het aansluitblok met een kleine schroevendraaier verticaal op (zie afb. 10b). Bevestig de
kabels aan het aansluitblok.
GEBRUIK EEN SCHROEVENDRAAIER OM HET
AANSLUITBLOK VOORZICHT TE
VERWIJDEREN
ACHTERKANT VAN
DE MONTAGEPLAAT
BEVESTIG DE
KABELS AAN
HET
AANSLUITBL
OK
Afb. 10b
19