5. Papier en overige media
• Vochtig papier
• Papier dat droog genoeg is om statische elektriciteit te veroorzaken
• Papier dat reeds bedrukt is, met uitzondering van een voorgedrukt briefhoofd. Storingen kunnen in
het bijzonder worden verwacht, indien papier wordt gebruikt dat reeds door een andere dan een
laserprinter is bedrukt (bijvoorbeeld door monochrome of kleurenkopieerapparaten, inkjetprinters,
enz.)
• Speciaal papier, zoals thermisch papier, aluminiumfolie, carbonpapier en geleidend papier
• Papier dat zwaarder of lichter is dan de aangegeven limiet
• Papier met vensters, gaatjes, perforaties, uitsparingen of reliëf
• Zelfklevende etikettenvellen waarvan de lijm of de onderlaag zichtbaar is
• Papier dat met paperclips of nietjes bijeen wordt gehouden
• Gebruik geen papier dat bestemd is voor een inkjetprinter. Deze papiersoort kan in de
fuseereenheid vast blijven zitten en papierstoringen veroorzaken.
• Gebruik geen OHP-transparanten. Gebruik alleen ondoorzichtige media.
• Gebruik geen papier waarop reeds met andere printers is afgedrukt.
• Zelfs ondersteunde papiertypen kunnen papierstoringen of defecten veroorzaken als het papier
niet in goede conditie is.
Voorzorgsmaatregelen bij het opslaan van papier
Papier moet altijd op de juiste manier worden opgeslagen. Als papier niet juist wordt opgeslagen, kan
dit leiden tot een slechte afdrukkwaliteit, papierstoringen en beschadiging van de printer.
Het volgende wordt aanbevolen:
• Vermijd het opslaan van papier op plaatsen die overmatig koud, warm, vochtig of droog zijn.
• Stel papier niet bloot aan direct zonlicht.
• Bewaar papier op een vlak oppervlak.
• Bewaar papier in de originele verpakking.
Afdrukgebied
De volgende illustratie laat het deel van het papier zien waarop het apparaat kan adrukken.
Zorg dat u de adrukmarges correct instelt met de instellingen van de applicatie waarmee het werd
gemaakt.
66