7.2.2
Stoppen
Voer de volgende handelingen uit om het aggregaat te stoppen of te voorkomen dat het
automatisch wordt gestart.
1.
Schakel alle stroomverbruikers uit.
LET OP Het stoppen in belaste toestand kan schade veroorzaken aan het aggregaat.
Bij het uit de stand AUTO halen van het aggregaat kunnen zich twee situaties voordoen:
• De motor van het aggregaat draait niet. Er wordt geen extern stuursignaal meer
aangeboden en de functie energiebeheer heeft het aggregaat niet gestart. Ga verder bij
stap 6 op pagina 66.
• De motor van het aggregaat draait. Er wordt een extern stuursignaal aangeboden, de
functie energiebeheer houdt het aggregaat ingeschakeld of de motor draait nog na. Ga
verder met de volgende stap.
2.
Zorg dat er geen extern stuursignaal meer aangeboden kan worden aan het aggregaat.
3.
Open het toegangsluik besturingscompartiment.
4.
Indien de stroomverbruiker is aangesloten op een set Powerlocks, zet dan de
corresponderende onderverdelingsschakelaar (Q2, Q3, Q4) in de stand OFF.
5.
Wacht tot de motor volledig gestopt is en het display van de controller uit gaat.
LET OP Om bepaalde onderdelen te laten afkoelen, kan de motor nog een aantal
minuten nadraaien. Bij onvoldoende nadraaitijd bestaat het gevaar van oververhitting
en motorschade.
6.
Zet de bedrijfskeuzeschakelaar in stand 0 (UIT).
Het aggregaat is uitgeschakeld en kan niet meer extern bediend worden.
OPMERKING Indien het aggregaat langere tijd niet gebruikt gaat worden, is het aan te
bevelen om de accuschakelaar UIT te zetten (verticaal).
Bediening
66