Onderwerp in het vastgelegde beeld is te donker.
Er is onvoldoende licht
voor het maken van een
opname.
Het onderwerp is donker
ten opzichte van de
achtergrond.
Het onderwerp valt buiten
het bereik van de flitser.
Het onderwerp van de opname is te helder.
Het onderwerp is te
dichtbij, waardoor het
flitslicht te fel is.
Het onderwerp is te licht
ten opzichte van de
achtergrond.
Licht valt rechtstreeks op
het onderwerp of
weerspiegelt daarin.
De flitser is ingeschakeld.
Lichtbalk (rood of paars) op het LCD-scherm.
Onderwerp is te licht.
154
Open de ingebouwde flitser zodat deze kan worden geactiveerd.
Stel de belichtingscompensatie in op een positieve waarde (+).
Gebruik AE lock (belichtingsvergrendeling) of spotmeting.
Zie De ingestelde belichting vergrendelen (AE lock) (p. 103).
Zie Verschillende methoden voor lichtmeting gebruiken (p. 89).
Gebruik de ingebouwde flitser voor opnamen binnen het
volgende bereik:
Automatische ISO waarde: 0,7 tot 5,2 m vanaf het onderwerp bij
een maximale groothoekinstelling en binnen 0,7 tot 4,0 m bij een
maximale telelensinstelling.
Verhoog de ISO waarde en maak de opname.
Zie De ISO waarde wijzigen (p. 93).
Wanneer u de flitser gebruikt, moet u ten minste 70 cm van het
onderwerp vandaan blijven.
Pas de sterkte van de flitser aan met behulp van de
belichtingscompensatie voor de flitser (p. 106).
Stel de belichtingscompensatie in op een negatieve waarde (-).
Gebruik AE lock (belichtingsvergrendeling) of spotmeting.
Zie De ingestelde belichting vergrendelen (AE lock) (p. 103).
Zie Verschillende methoden voor lichtmeting gebruiken (p. 89).
Wijzig de opnamehoek.
Duw de flitser omlaag om deze uit te schakelen.
Dit is een normaal verschijnsel bij apparaten met CCD's en wordt
niet veroorzaakt door een storing. (Deze rode lichtbalk wordt niet
opgenomen als u stilstaande opnamen maakt, maar wordt wel
opgenomen als u films opneemt.)