Inbedrijfstelling
4
Inbedrijfstelling
Controleer de machine voor elk gebruik op evt. beschadigingen!
▪ Neem daarbij in het bijzonder de controlewerkzaamheden in de paragraaf "Controles
[➙ 26]" in acht.
Controleer vóór de inbedrijfstelling de werking van de beschermingen en
veiligheidsinrichtingen, de hydraulische slangen en het oliepeil!
Voor iedere inbedrijfstelling moet de gesteldheid van de elektrische bekabeling
gecontroleerd worden!
Mocht tijdens het bedrijf een defect optreden, dan moet de machine onmiddellijk buiten
bedrijf worden genomen en tegen opnieuw starten en tegen onbevoegde inbedrijfstelling
worden beveiligd!
4.1
Aandrijving door elektromotor
4.1.1
Netaansluiting 3 fasen
De machine mag alleen op stroomgroepen met een 30 mA-aardlekschakelaar of op een
mobiel persoonsbeveiligingsapparaat (PRCD) worden gebruikt.
Werkzaamheden aan de elektrische apparatuur mogen alleen door elektrotechnische
vakmensen worden uitgevoerd!
Type E3
De machine aansluiten op het stroomnet:
▪ Netspanning 400 V (50 Hz)
▪ Vermogensveiligheidsschakelaar 16 A (activatiekarakteristiek C)
▪ Als toevoerleiding moet een kabel met een diameter van minstens 2,5 mm² gebruikt
worden.
Deze kabeldiameter is een minimumvereiste; wanneer de toevoerleiding langer is moet
de diameter bepaald worden door elektromonteurs.
▪ De schakelaar in de AAN-stand draaien.
1
1
Let op de draairichting van de elektrische motor (zie pijl op de motor).
Bij verkeerde draairichting van de motor:
In de stekker zit een faseverschuiver waarmee u de draairichting van de motor kunt
veranderen (het plaatje in de stekker met een schroevendraaier indrukken en 180˚ draaien).
16
Nul
2
2
Aan