Bedieningshandleiding
Veiligheidslichtgordijn
• De SLC mag niet gebruikt worden bij machines die in geval
van nood niet elektrisch gestopt kunnen worden
• De veiligheidsafstand tussen de SLC en een gevaarlijke
machinebeweging moet steeds in acht genomen worden
• Bijkomende beschermvoorzieningen moeten zo geïnstal-
leerd worden dat men het veiligheidsveld moet binnendrin-
gen om de gevaarlijke machineonderdelen te bereiken
• De SLC moet zodanig geïnstalleerd worden dat het perso-
neel bij het bedienen van de machine zich altijd binnen de
detectiezone van de veiligheidsvoorziening bevindt Een
foutieve installatie kan tot zware verwondingen leiden
• Sluit de uitgangen nooit aan op +24VDC Als de uitgan-
gen op +24VDC aangesloten worden, bevinden zij zich in
AAN-toestand en kunnen zij een gevaarlijke situatie aan de
toepassing/machine niet stoppen
• De veiligheidsinspecties moeten regelmatig uitgevoerd
worden
• De SLC mag niet aan brandbare of explosieve gassen
blootgesteld worden
• De aansluitkabels moeten volgens de installatie-instructies
aangesloten worden
• De bevestigingsschroeven van de bevestigingshoeken
moeten vast aangespannen zijn
3.2
Veiligheidsveld en nadering
Het veiligheidsveld van de SLC bestaat uit de volledige zone tus-
sen de veiligheidsveldmarkeringen van de zender en de ontvanger
Bijkomende beschermvoorzieningen moeten garanderen dat men het
veiligheidsveld moet binnendringen om de gevaarlijke machineonder-
delen te bereiken
De SLC moet zodanig geïnstalleerd worden dat het personeel bij het
bedienen van de te beveiligen gevaarlijke machineonderdelen zich altijd
binnen de detectiezone van de veiligheidsvoorziening bevindt
Correcte installatie
Gevaarlijke machineonderdelen kunnen alleen
bereikt worden nadat men het veiligheidsveld
doorkruist heeft
Het personeel mag zich niet tussen het veilig-
heidsveld en gevaarlijke machineonderdelen
bevinden (beveiliging achter de beschermvoor-
ziening)
Niet-toegestane installatie
Gevaarlijke machineonderdelen zijn toeganke-
lijk, zonder dat men het veiligheidsveld moet
doorkruisen
Het personeel kan zich tussen het veilig-
heidsveld en gevaarlijke machineonderdelen
bevinden
4
Let er bij het monteren van een sensorpaar op dat het serie-
nummer van de E en R sensoren identiek is! De sensoren
zijn optisch aan elkaar aangepast, waardoor een maximaal
instelbereik gegarandeerd is
3.3
Bevestiging van de sensoren
De sensoren worden via bevestigingsrails op de gewenste plaatsen
gemonteerd
Bevestigingsrail B90, haaks (zie hoofdstuk 36 Afmetingen)
Bevestigingsrail B180, recht (zie hoofdstuk 36 Afmetingen)
Twee uitvoeringen zijn verkrijgbaar, waarmee de meest uiteenlopende
montageposities gerealiseerd kunnen worden De hoeken worden vast
aan de voet vastgeschroefd De voet moet vlak zijn om verdraaiingen
van de sensoren te vermijden De sensoren moeten met de uitsparing
aan de achterkant over de geleiding van de bevestigingsrail geschoven
worden en met een afstelschroef gefixeerd worden Om het loskomen
van de fixeerschroef door eventuele vibraties te verhinderen moet de
schroef met een geschikte lijm geborgd worden
Let op dat het kop- en voeteinde van de beiden lijsten niet verwisseld
worden De inbouwstekkers bevinden zich aan het kopeinde van de
beide sensoren en moeten in dezelfde richting wijzen; de gemeen-
schappelijke richting speelt hierbij geen rol De lijsten moeten op dezelf-
de hoogte gemonteerd worden, zodat de lichtdoorlatende oppervlakken
naar elkaar gericht zijn
Door het draaien van een van beide sensoren in beide richtingen rond
zijn langsas moet het punt van de veiligheidsveldonderbreking (uit-
schakeling van de installatie) vastgesteld worden De optimale uitlijning
wordt verkrijgen als de sensoren afgesteld zijn op een centraal punt
tussen de beide punten van de veiligheidsveldonderbreking
3.4
Bevestiging van de bewakingsmodule NSR-0605
Om een wandmontage van de bewakingsmodule mogelijk te maken is
de behuizing van de bewakingsmodule uitgerust met vier bevestigings-
gaten (zie hoofdstuk Afmetingen)
3.5
Veiligheidsafstand
De veiligheidsafstand is de minimumafstand tussen het veiligheidsveld
van het veiligheidslichtgordijn en de gevarenzone De veiligheidsaf-
stand moet gerespecteerd worden om ervoor te zorgen dat de gevaar-
lijke beweging tot stilstand gekomen is voordat men de gevarenzone
kan bereiken
Berekening van de veiligheidsafstand volgens EN ISO 13855 (op-
volger van EN 999) en EN ISO 13857
De veiligheidsafstand is afhankelijk van de volgende factoren:
Nalooptijd van de machine (berekening via meting van de nalooptijd)
Aanspreektijd of reactietijd van de machine en het veiligheidslichtgor-
dijn en de nageschakelde veiligheidsmodule (volledige beschermvoor-
ziening)
Naderingssnelheid
Resolutie van het veiligheidslichtgordijn
Veiligheidslichtgordijn SLC 430
De veiligheidsafstand voor de resolutie 14 mm tot 40 mm worden vol-
gens de onderstaande formule berekend:
S = 2000 mm/s * T + 8 (d - 14) [mm]
S = Veiligheidsafstand [mm]
T = Totale reactietijd (nalooptijd machine, reactietijd van de bescherm-
voorziening, veiligheidsmodule, enz)
d = Resolutie van het veiligheidslichtgordijn
Naderingssnelheid is geïntegreerd à rato van 2000 mm/s
Is na de berekening van de veiligheidsafstand de waarde S <= 500 mm,
dan moet u deze waarde gebruiken
Is de waarde S ≥ 500 mm, dan moet u de afstand opnieuw berekenen:
S = 1600 mm/s * T + 8 (d - 14) [mm]
NL
SLC 430