De lintzaagmachine kan met twee zaaglintsnelheden draaien.
Om de zaaglintsnelheid te veranderen gaat u als volgt te werk:
Ontspan de aandrijfriem (54) door de schroef (56) aan de motor los te draaien
en de motor tegen de klok in te bewegen.
Riem in de gewenste positie op de riemschijf (55) en de onderste zaaglintrol (7)
brengen.
Span de aandrijfriem (54) door de motor met de klok mee te bewegen en de
schroef (56) aan de motor weer aan te draaien.
Let op: de aandrijfriem mag niet te strak worden gespannen.
7.14 Transport
Demonteer de machine van het onderstel. Transporteer machineframe en onderstel
apart van elkaar. Let erop het apparaat niet op te tillen aan de zaagtafel en bedek het
zaaglint bij het transport met de zaaglintgeleiding.
8. Bediening
8.1. Aan-/Uitschakelaar (fig. 37)
De zaag kan worden ingeschakeld door de groene toets „I" in te drukken.
De zaag wordt weer uitgeschakeld door de rode toets „0" in te drukken.
De lintzaagmachine is voorzien van een onderspanningsschakelaar. Als de
stroom uitvalt moet de lintzaagmachine opnieuw worden ingeschakeld.
8.2 Parallelaanslag (fig. 38/39)
De parallelaanslag dient als geleiding bij langssneden.
Parallelaanslag (23) links of rechts op de geleiderail (2) steken en de gewenste
maat instellen.
Parallelaanslag in de gewenste positie vastklemmen door de spanhefboom (27)
in te drukken.
8.3 Schuine sneden (fig. 26/40)
Om schuine sneden parallel aan het zaaglint (25) uit te kunnen voeren kan de
zaagtafel (15) van 0° tot 45° naar voor worden gekanteld.
Vastzetgreep (18) losmaken.
Zaagtafel (15) naar voor kantelen, tot de gewenste hoekmaat op de
graadschaal (16) is ingesteld.
Vastzetgreep (18) weer vastdraaien.
Let op: Bij gekantelde zaagtafel (15) moet de parallelaanslag (23) in
werkrichting aan de rechterkant van het zaaglint (25) aan de neerwaarts
gerichte zijde worden aangebracht (indien toegestaan door de breedte van het
werkstuk) om het werkstuk te beveiligen tegen wegglijden.
9. Bedrijf
Let op! Na elke nieuwe instelling is raden wij aan om een proefsnede uit te voeren
om de ingestelde maten te controleren.
Bij het snijden moet telkens de bovenste lintgeleiding (11) zo dicht mogelijk bij
het werkstuk worden geplaatst (zie 7.6).