5
Opstelling
5
Opstelling
5.1
Algemeen
Het apparaat dient op een permanent effen, glad en horizontaal oppervlak
te worden geplaatst. Daarbij moet het frame rondom dicht bij de grond lig-
gen om een voldoende geluidsisolatie te garanderen en volledig afkoelen
van de watervoerende delen te voorkomen en de binnenruimte van het ap-
paraat tegen kleine dieren te beschermen. Is dat niet het geval, kunnen ex-
tra geluiddempende maatregelen noodzakelijk zijn. Om te voorkomen dat
kleine dieren binnendringen in de binnenruimte van het apparaat is bijv. een
afdichting van de aansluitingsdoorbraak in de bodemplaat nodig. Verder
moet de warmtepomp dusdanig opgesteld worden, dat de luchtuitstro-
mingsrichting van de ventilator dwars op de hoofdwindrichting staat om vlot
ontdooien van de verdamper mogelijk te maken. Het apparaat is principieel
ontworpen voor gelijkvloerse opstelling. Bij afwijkende omstandigheden
(bijv.: montage op platform, vlak dak, ...) of een verhoogd kantelgevaar
(bijv. onbeschermde plaats, hoge windbelasting, ...) moet een extra kantel-
beveiliging worden aangebracht. De verantwoordelijkheid voor de opstel-
ling van de warmtepomp ligt bij het vakbedrijf dat de installatie aanlegt.
Hierbij moet rekening worden gehouden met de plaatselijke omstandighe-
den zoals bouwvoorschriften, statische belasting van het bouwwerk, wind-
belastingen etc.
De opstelling moet op een minimumafstand van 1000 m van de kust gebeu-
ren, bij voorkeur aan de zijde van het gebouw dat van de zee is afgekeerd en
niet in hoofdwindrichting. Het hogere zoutgehalte in de omgeving van de
kust leidt tot een verhoogde corrosie aan de componenten die met zeelucht
in contact komen.
Onderhoudswerkzaamheden moeten zonder problemen kunnen worden
uitgevoerd. Dat is gewaarborgd, indien de op de afbeelding weergegeven
afstanden ten opzichte van de vaste wanden gerespecteerd worden.
0,5 m
0,5 m
0,5m
CS5000AW 22 O – 6721835140 05/2021
LET OP!
De aanzuig- en uitblaaszone mag niet worden beperkt of afgesloten.
Bij de installatie van meerdere warmtepompen moet een zijdelingse
minimumafstand van 1 m tussen de warmtepompen in acht worden ge-
nomen. Er dient op te worden gelet dat de luchtuitlaat hierbij in dezelf-
de richting gebeurt. Van een opstelling achter elkaar moet worden af-
gezien.
LET OP!
De landelijke bouwvoorschriften in acht nemen!
LET OP!
Bij installatie in de nabijheid van een wand moeten gebouwtechnische
invloeden in acht genomen worden. In het uitblaasveld van de ventila-
tor mogen geen ramen of deuren aanwezig zijn.
LET OP!
Bij installatie in de nabijheid van een wand kan zich door de luchtstro-
ming in de aanzuig- en uitblaaszone meer vuil opeenhopen. De koelere
buitenlucht moet zo worden uitgeblazen dat er bij aangrenzende ver-
warmde ruimtes geen verhoogde warmteverliezen optreden.
LET OP!
Opstelling in kommen of binnenplaatsen is niet toegestaan, omdat de
afgekoelde lucht zich boven de grond verzamelt en bij langere werking
weer door de warmtepomp wordt aangezogen.
5.2
Het bij het gebruik ontstane condenswater dient vorstvrij te worden afge-
voerd. De warmtepomp dient horizontaal te worden geplaatst, zodat het
water goed kan afvloeien. De condenswaterbuis moet minstens een diame-
ter van 50 mm hebben en moet vorstvrij in de afvoerleiding worden geleid.
Condenswater niet direct in bezinkvijvers en putten leiden. Agressieve dam-
2 m
pen en een niet vorstvrij aangelegde condensaatleiding kunnen de verdam-
per vernielen.
Vorstgrens
LET OP!
De vorstgrens kan per klimaatregio verschillen. De voorschriften van
de betreffende landen moeten in acht worden genomen.
Condensaatleiding
Condenswaterafvoer
Stuur- en voedingskabel
Opstelling
Warmtepomp
Verwarmingsaanvoer- en retour
Elektrische leidingen
7