1.3. Eisen luchttoevoer- en afvoersysteem
Het luchttoevoersysteem moet voldoen aan de geldende
voorschriften.
De kanalen van en naar de woning: stalen spiralobuis, met
●
passende inwendige diameter. Zie hiervoor de maatschets in
deze handleiding.
De kanalen van en naar buiten: dampdicht geïsoleerde stalen
●
spiralobuis, met passende inwendige diameter. Zie hiervoor de
maatschets in deze handleiding.
De isolatie moet goed (luchtdicht) aansluiten op het toestel.
●
Indien er lucht tussen de isolatie en buis kan komen zal er
condens ontstaan.
De luchtkanalen van en naar de woning moet bij horizontale
●
kanalen altijd op afschot naar het toestel worden geleid. Houd
hierbij 3 mm per meter kanaallengte aan.
Beugel iedere bocht op de mof, met uitzondering bij aansluiting
●
aan toestel:
-
Indien de verbindingsleiding voor en na de eerste bocht
korter is dan 0.25 m, dan kan de beugel bij de eerste bocht
achterwege blijven.
-
De eerste beugel wordt in ieder geval geplaatst op
maximaal 0.5 m vanaf het toestel.
Horizontale kanalen en niet verticale kanalen: maximale
●
beugelafstand 1 m. Bij trekvaste verbindingen bedraagt de
maximale beugelafstand 2 m. Verdeel lengten tussen beugels
gelijkmatig.
Verticale kanalen: maximale beugelafstand 2m. Verdeel lengten
●
tussen beugels gelijkmatig.
Beugel het laatste element van de verbindingsleiding voor de
●
doorvoer/schacht. Indien dit laatste element een bocht is, kan
ook het voorliggende element gebeugeld worden.
Pas de voorgeschreven beugels van de fabrikant toe.
●
Metalen verbindingen mogen geborgd worden met schroeven.
●
Gebruik geen vet, (zuurvrije) vaseline of olie.
●
Monteer spanningsvrij.
●
Mix geen elementen (componenten) van verschillende
●
materialen en/of fabricaten , anders dan toegelaten door de
fabrikant.
Luchttoevoer- en luchtafvoerkanalen moeten zo kort mogelijk
●
worden gehouden.
Gebruik zo min mogelijk bochten.
●
Vermijd, indien mogelijk, de toepassing van 90°-bochten.
●
Indien toepassing van een 90°-bocht onvermijdelijk is, deze niet
●
binnen 1 meter van het toestel plaatsen.
Gebruik gevel- en dakdoorvoeren die geschikt zijn voor een
●
ventilatie-unit met warmteterugwinning.
7