4 ONTVANGST EN ZENDEN
M Noiseblanker
De noiseblanker onderdrukt pulsvormige storingen zoals
veroorzaakt door de ontsteking van auto's. De noiseblanker
kan niet in FM gebruikt worden.
 Druk op [NB] om de noiseblanker in of uit te schakelen.
● De indicator in deze toets licht groen op, als de functie aan
staat.
Bij gebruik van de noiseblanker kunnen ontvangstsigna-
len vervormd klinken als deze zeer sterk zijn of als de
storing niet pulsvormig is. Zet de noiseblanker in dat
geval uit of verlaag het noiseblankerniveau.
D Noiseblanker instellingsmenu
De noiseblanker kan geprogrammeerd worden om met ver-
schillende vormen van storing om te gaan. De verzwakking
en de stoorpulsbreedte kunnen in het noiseblanker instel-
lingsmenu ingesteld worden.
q Houdt [NB] 1 sec. ingedrukt om naar het instellingsmenu
van de noiseblanker te gaan.
w Druk op [Y] (F-1) of [Z] (F-2) om het gewenste instel-
lingsmenu te kiezen.
e Kies met de hoofdafstemknop de gewenste instelling.
● Druk [DEF] (F-4) om de standaardinstelling te kiezen.
r Druk op [EXIT/SET] om het instellingsmenu te verlaten.
Instelling van de noiseblanker drempelwaarde.
Instelbaar van 0% tot 100%.
Instelling van de verzwakking van stoorsignalen door de
noiseblanker. Instelbaar tussen 1 en 10.
Instelling van de pulsbreedte, gebruikt door de noiseblan-
ker. Instelbaar tussen 1 en 100.
● Noiseblanker instellingsmenu
- 82 -
Hoofdafstemknop