6. Gebruikersauthenticatie en
Toegangsbeheer
Dit hoofdstuk geeft uitleg over functies voor gebruikersauthenticatie en toegangsbeheer.
Over Gebruikersauthenticatie en Toegangsbeheer
De functies voor gebruikersauthenticatie en toegangsbeheer staan u toe de functies die voor iedere
gebruiker beschikbaar zijn te beperken. Wanneer toegangsbeheer wordt ingeschakeld is
gebruikersauthenticatie vereist voordat het apparaat gebruikt wordt. Wanneer authenticatie succesvol is
kunnen alleen van tevoren gespecificeerde functies gebruikt worden.
Uw apparaat kent de volgende twee authenticatiemethoden:
PIN (persoonlijk identificatienummer)
Gebruikersnaam en wachtwoord
Om toegang tot het apparaat te beheren dient van tevoren een PIN (persoonlijk identificatienummer) of
een gebruikersnaam en wachtwoord geregistreerd te worden voor iedere gebruiker. U kunt maximaal
100 pincodes en 100 sets gebruikersnamen en wachtwoorden registreren.
Wanneer toegangsbeheer ingeschakeld is dient de gebruiker afhankelijk van de instellingen een PIN in te
voeren of een gebruikersnaam en wachtwoord om in te kunnen loggen op het apparaat of om af te
kunnen drukken vanuit een computer.
6
Toegangsbeheer kan worden toegepast op de volgende functies:
Kopiëren
Faxen
Scannen naar e-mail
Scannen naar USB-geheugen
Scannen naar netwerk-pc
Afdrukken
Afdrukken vanuit het USB-geheugen
Scannen naar internetfax
Scannen naar faxserver
Opmerking
Instellingen voor het verzenden van faxen gelden ook voor het verzenden van faxen vanuit een computer.
De volgende condities zijn vereist voor het inschakelen van de functies voor gebruikersauthenticatie en
toegangsbeheer:
Configuratietool op computers die aangesloten zijn op het Netwerk/USB (PIN/Gebruikersnaam en wachtwoord)
Website (PIN)
Meer info
Raadpleeg de Geavanceerde Gebruikershandleiding voor meer informatie over de configuratietool.
- 139 -