SYSTEM MENU (Systeemmenu)
GROUP ID (Groeps-ID)
AUTO ID/IP SETTING
(Automatische ID/IP-instelling)
SETTING ITEM
(Item instellen)
MONITOR ID
(Monitor-ID)
IP ADDRESS
(IP-adres)
ID and IP (ID en IP)
BASE NUMBER
(Basisnummer)
BASE ADDRESS
(Basisadres)
ID/IP SETTING START
(Start ID/IP-instelling)
Met deze functie wijst u monitors aan groepen toe. Door dit te doen kunt u opdrachten naar alle
monitors sturen, waarbij de opdracht alleen voor monitors met de overeenkomende groeps-ID wordt
uitgevoerd. Dankzij groeps-ID's kunt u specifieke groepen monitors aansturen via een enkele opdracht,
met razendsnelle gelijktijdige bediening. Dit komt bijvoorbeeld van pas als u snel wilt schakelen tussen
video-ingangen of tegelmatrixconfiguraties in een videowand. De functie [GROUP ID] (Groeps-ID) wordt
alleen gebruikt via LAN- of RS-232C-opdrachten vanaf uw software of beheersysteem. Monitoren kunnen
worden toegewezen aan een van de 10 beschikbare groeps-ID's, met de labels A t/m J. Raadpleeg het
bestand External_Control.pdf (zie
Stelt automatisch alle monitor-ID's en/of IP-adressen in een LAN-keten in. Selecteer [START] (Starten) en
druk op SET (Instellen) op de afstandsbediening om het menu [AUTO ID/IP SETTING] (Automatische ID/
IP-instelling) weer te geven.
OPMERKING:
• Alle wijzigingen aan het menu [AUTO ID/IP SETTING] (Automatische ID/IP-instelling)
moeten op de hoofdmonitor, de eerste monitor in de LAN-keten, worden aangebracht.
De automatische nummering telt er steeds 1 bij op, beginnend bij de hoofdmonitor.
• Schakel de hoofdschakelaar van de monitor niet uit en zet hem niet in stand-by
terwijl [AUTO ID/IP SETTING] (Automatische ID/IP-instelling) of [AUTO ID/IP RESET]
(Automatische ID/IP opnieuw instellen) wordt uitgevoerd.
• Onderbreek de LAN-keten van de monitors niet door netwerkapparaten tussen de
monitors aan te sluiten.
Selecteert welke functie automatisch genummerd moet worden in de LAN-keten. Elk nummer wordt
achtereenvolgens toegewezen, beginnend bij het basisnummer dat in dit menu wordt ingesteld.
Monitor-ID-nummers worden automatisch toegewezen voor alle monitors in de LAN-keten, beginnend bij
de waarde die is ingesteld voor [BASE NUMBER] (Basisnummer).
Door deze optie worden de huidige IP-adressen niet gewijzigd.
IP-adressen worden automatisch toegewezen aan alle monitors in de LAN-keten. De eerste drie octetten
worden ingesteld met de indeling in [BASE ADDRESS] (Basisadres), het vierde octet begint bij het BASE
NUMBER (Basisnummer) telt daar 1 bij op voor elke volgende monitor in de LAN-keten.
Door deze optie worden de huidige monitor-ID's niet gewijzigd.
Zowel de monitor-ID als het IP-adres worden toegewezen aan alle monitors in de LAN-keten, beginnend
bij het [BASE NUMBER] (Basisnummer) en [BASE ADDRESS] (Basisadres).
Stelt het beginnummer voor de monitor-ID en/of het IP-adres in.
Dit is het nummer dat wordt toegewezen aan de hoofdmonitor. De automatische nummering wijst
opeenvolgende nummers toe, beginnend bij dit nummer en daar wordt 1 bij opgeteld voor elke monitor in
de LAN-keten.
Wanneer AUTO ID (Automatische ID) wordt uitgevoerd:
- Monitornummers kunnen tussen 1 en 99 liggen. De hoofdmonitor moet echter een beginnummer hebben
dat laag genoeg is zodat alle monitors in de LAN-keten opgenomen kunnen worden. De automatische
nummering telt er 1 bij op totdat 99 wordt bereikt. Als er bijvoorbeeld 20 monitors in de LAN-keten
aanwezig zijn, moet het BASE NUMBER (Basisnummer) 80 of lager zijn.
Wanneer AUTO IP (Automatische IP) wordt uitgevoerd:
- Dit is het vierde octet in het IP-adres. Octetten een tot en met drie worden ingesteld bij BASE ADDRESS
(Bassiadres). Het BASE NUMBER (Basisnummer) wordt automatisch toegewezen aan de hoofdmonitor
en er wordt 1 bij opgeteld tot het einde van de LAN-keten.
- Als de hoofdmonitor op een netwerk is aangesloten, zorg er dan voor dat er geen conflicten met het IP-
adres zijn voordat u AUTO IP (Automatische IP) uitvoert.
Wanneer IP en ID worden uitgevoerd:
- Het BASE NUMBER (Basisnummer) is het beginnummer van zowel de monitor ID als het vierde octet
van het IP-adres. Als de hoofdmonitor op een netwerk wordt aangesloten en er is geen blok met IP-
adressen beschikbaar met een nummer dat laag genoeg is om de automatische ID te beginnen, kunt u
zodoende AUTO ID (Automatische ID) en AUTO IP (Automatische IP) beter afzonderlijk uitvoeren dan de
gecombineerde functie voor automatische ID en IP gebruiken.
Stelt het eerste tot en met het derde octet in voor de IP-adressen die worden toegewezen bij automatische
nummering. Als de hoofdmonitor op een netwerk is aangesloten, moeten deze velden overeenkomen met de
netwerk-IP-nummers voor de monitors die via een LAN bereikt moeten worden, zoals 192.168.0 of 10.0.0.
Het vierde octet wordt ingesteld bij [BASE NUMBER] (Basisnummer) en er wordt 1 bij opgeteld,
beginnend bij de hoofdmonitor.
OPMERKING:
[BASE ADDRESS] (Basisadres) is alleen beschikbaar wanneer [IP ADDRESS] (IP-adres)
of [ID and IP] (ID en IP) is geselecteerd voor het [SETTING ITEM] (Instelbaar item).
Selecteer YES (Ja) en druk vervolgens op SET (Instellen) op de afstandsbediening om de automatische
nummerfunctie te activeren, die eerst het aantal verbonden monitors in de LAN-keten detecteert alvorens
verder te gaan.
Nederlands−105
pagina
84) voor de opdrachtcodes van de monitor.