3
Installatie
3.3
Installatie in de referentieruimte
Het installatieoppervlak op de wand moet vlak
zijn.
Bij installatie op een inbouwdoos:
▶ Vul de inbouwdoos met isolatiemateriaal,
om beïnvloeding van de kamertempera-
tuurmeting door tocht te verhinderen.
▶ Installeer de sokkel op een wand
( afb. 6).
6 mm
6 mm
3,5 mm
Afb. 6
Installatie van de sokkel
10
3,5 mm
6 720 816 247-10.1O
3.4
Elektrische aansluiting
De bedieningseenheid wordt via de BUS-kabel met energie ge-
voed.
De polariteit van de aders is willekeurig.
Inbedrijfstelling van de installatie is niet moge-
lijk, wanneer de maximale totale lengte van de
BUS-verbindingen tussen alle BUS-deelne-
mers wordt overschreden of in het BUS-sy-
steem sprake is van een ringsysteem.
Maximale totale lengte van de BUS-verbindingen:
2
•
100 m met 0,50 mm
2
•
300 m met 1,50 mm
▶ Houd een minimale afstand van 100 mm tussen de afzon-
derlijke BUS-deelnemers aan, wanneer meerdere BUS-
deelnemers worden geïnstalleerd.
▶ Sluit de BUS-deelnemers naar keuze serieel of stervormig
aan, wanneer meerdere BUS-deelnemers worden geïnstal-
leerd.
▶ Om inductieve beïnvloeding te vermijden: alle laagspan-
ningskabels van netspanning geleidende kabels afzonder-
lijk installeren (minimale afstand 100 mm).
▶ Bij externe inductieve invloeden (bijvoorbeeld van het foto-
voltaïsch systeem) kabel afgeschermd uitvoeren (bijvoor-
beeld LiYCY) en afscherming eenzijdig aarden. Sluit de
afscherming niet op de aansluitklem voor de randaarde in
de module aan maar op de huisaarde, bijvoorbeeld vrije af-
leiderklem of waterleiding.
▶ Maak de BUS-verbinding met de warmtebron. Afhankelijk
van de geïnstalleerde warmtebron is de klemidentificatie
verschillend.
ModuLine 3000
BUS
Afb. 7
Aansluiting van de bedieningseenheid op een warm-
tebron
ModuLine 3000 • 6 720 816 250 (2015/06)
aderdiameter
aderdiameter.
1)
BUS
6 720 816 247-13.1O