452237.66.39 · 02/2018 · Rei
Montage- en gebruiksaanwijzing
WWP SI 50 A R - WWP S 70 IDR
7 Montage
7.6
Elektrische aansluiting
7.6.1 Algemeen
Alle elektrische aansluitwerkzaamheden mogen uitsluitend door een elektricien of een
voor de betreffende werkzaamheden geschoold persoon met inachtneming van de
montage- en gebruiksaanwijzing,
landspecifieke installatievoorschriften, bijv. A.R.E.I, VDE 0100 ...
technische aansluitvoorwaarden van het energiebedrijf en de netwerkexploitant (bijv.
TAB) en
de plaatselijke omstandigheden
worden uitgevoerd.
Ter waarborging van de vorstbeveiligingsfunctie mag de warmtepompmanager niet span-
ningsvrij worden geschakeld en moet er stroming door de warmtepomp plaatsvinden.
De schakelcontacten van de uitgangsrelais zijn ontstoord. Daarom is er afhankelijk van
de interne weerstand van een meetinstrument, ook wanneer de contacten niet gesloten
zijn, een spanning meetbaar die echter lager is dan de netspanning.
Aan de regelaar-klemmen N1-J1 tot N1-J11; N1-J19; N1-J20; N1-J23 tot N1-J26;
N17-J1 tot N17-J4; N17-J9; N17-J10; N0-J2 tot N0-J14 en de klemmenstroken X3 en
X5.1 is laagspanning aanwezig. Wanneer er door bedradingsfouten aan deze klemmen
netspanning aangelegd wordt, vernietigt dit de warmtepompmanager.
7.6.2 Elektrische aansluitwerkzaamheden
1. De 4-aderige elektrische kabel voor het vermogensdeel van de warmtepomp wordt
van de stroommeter van de warmtepomp via de EVB-veiligheidsschakelaar (indien
vereist) in de warmtepomp geleid.
Aansluiting van de voedingskabel op het schakelpaneel van de warmtepomp via de
klemmen X1: L1/L2/L3/PE.
De spanningsvoorziening voor de warmtepomp moet worden voorzien van een alpo-
lige afschakeling met ten minste 3 mm contactopeningsafstand (bijv. een EVB-veilig-
heidsschakelaar) en een alpolige vermogensschakelaar met één uitschakeling voor
alle buitenkabels (uitschakelstroom en karakteristiek volgens toestelinformatie).
OPGELET
OPGELET
Let op het rechtsdraaiende veld: Bij een verkeerde bedrading wordt het opstarten van
de warmtepomp verhinderd. Een desbetreffende aanwijzing wordt in de
warmtepompmanager weergegeven (bedrading aanpassen).
2. De 3-aderige elektrische voedingskabel voor de warmtepompmanager (verwar-
mingsregelaar N1) wordt in de warmtepomp geleid.
Aansluiting van de stuurleiding aan het schakelpaneel van de warmtepomp via de
klemmen X2: L/N/PE.
De vermogensopname van de warmtepomp vindt u bij de productinformatie of op
het typeplaatje.
De kabel (L/N/PE~230 V, 50 Hz) voor de WPM moet onder permanente spanning
zijn en moet om deze reden voor de veiligheidsschakelaar van het energiebedrijf
afgetakt resp. op de huishoudingsstroom aangesloten worden, omdat anders
gedurende energiebedrijfsblokkering belangrijke beveiligingsfuncties buiten
werking zijn.
3. De EVB-veiligheidsschakelaar (K22) met 3 hoofdcontacten (1/3/5 // 2/4/6) en
een hulpcontact (NO-contact 13/14) moet op de capaciteit van de warmtepomp
passen en ter plaatse geïnstalleerd worden.
Het NO-contact van de EVB-veiligheidsschakelaar (13/14) wordt van de klem-
menstrook X3/G naar de regelaar N1-J5/ID3 doorgelust. LET OP! Laagspanning!
4. De contactor (K20) voor de dompelweerstand (E10) moet voor mono-energeti-
sche installaties (2e WG) bij de capaciteit van het verwarmingselement passen en
ter plaatse geïnstalleerd worden. De besturing (230 V AC) vindt plaats vanuit de
warmtepompmanager via de klemmen X2/N en contact N1/J13-NO4 aan de
WPM.
20