Rendamax
Fig. 36
Meet de gasdruk voor de gasklep. Deze dient minimaal 20 mbar te zijn voor aardgas L en 17 mbar
voor aardgas H bij vollast. Voor propaan geldt een minimum voordruk van 30 mbar bij vollast. Bij
meerdere ketels per ketelhuis moet deze druk gemeten worden met alle ketels in vollast.
Controleer het waterzijdig temperatuurverschil (∆T) tussen de aanvoer en retour van de ketel. De
∆T dient bij vollast tussen 15 en 25 K te liggen.
Controleer de ketel op minimumlast
Regel de ketel terug naar minimumlast. Bij minimumlast moeten de volgende instellingen worden
gecontro leerd en eventueel worden gecorrigeerd.
Richtwaarde minimumlast
Richtwaarde CO
Richtwaarde CO
Branderdruk = ventilatordruk - druk boven brander
P(vent)-P(bb)
Instelling luchtdrukschakelaar
Controleer de functie van de ∆p
stuk stevig karton) voorzichtig voor de aanzuigopening van de ventilator te plaatsen en deze ope-
ning met de plaat dicht te schuiven tot de ketel uit schakelt.
Instellen gasklep
Op de ketel bevindt zich boven op het mengkanaal een vlinderklep. Deze wordt bij de inbedrijf-
stelling éénmaal ingeregeld om de maximale gasdoorlaat te begrenzen. De CO2-waarde op vollast
kan vervolgens worden gecorrigeerd met de V-stelschroef op het geasblok. De CO2-waarde op
minimumlast kan worden gecorrigeerd met de N-stelschroef op het gasblok.
Ombouw van aardgas naar propaan
Stel het CO
waarde minimumlast).
Breng het nieuwe typeplaatje t.b.v. propaan aan over het oude.
54
Meten branderdruk
2
min
-percentage bij vollast in (richtwaarde vollast) en vervolgens bij minimumlast (richt-
2
8,8 – 9,2 % bij aardgas
10,8 – 11,2 % bij propaan
≤ 30 ppm bij aardgas
≤ 30 ppm bij propaan
0,9 ± 0,2 mbar
0,4 ± 0,05 mbar
drukschakelaar door een weerstandplaat (bijvoorbeeld een
Doc1004/2789nl
G20, G25
G31
G20, G25
G31