Rendamax
4.5
Opstelling
Plaats de ketel bij voorkeur zo dicht mogelijk bij het schoorsteenkanaal. De ketel behoeft geen
sokkel. Is er bij de R18 toch een sokkel aanwezig dan kan de branderwagen m.b.v. twee balkjes uit
de ketel gereden worden (zie fi g. 10).
Fig. 10
Opstelling van de ketel
De minimum afstanden, die tussen de ketel en een wand en tussen de ketels onderling aange-
houden moeten worden, zijn aangegeven op pag. 6. Tevens dient rekening gehouden te worden
met ruimte voor leidingen, pompen, expansievaten, schakelkasten e.d. en ruimte voor onderhoud
hiervan.
Indien de minimum afstanden niet overal aangehouden worden, dan betekent dit, dat het ketel-
huis te klein bemeten is.
4.6
Stookruimten
Ter voorkoming van moeilijkheden kunnen voor stookruimten de volgende richtlijnen worden
gegeven.
Ketels voor centrale verwarming
Maak de stookruimte voldoende groot. Beperk de warmte-uitstraling van de installatie.
Let op de plaatsing en temperatuurgevoeligheid van de apparatuur. Maak de luchttoevoeropenin-
gen transversaal in twee tegenover elkaar staande wanden. Neem voor de luchttoevoeropenin-
gen als richtwaarde een doorstroomoppervlakte van 5 cm2/kW geïnstalleerd vermogen. Neem
toevoerroosters met een grote breedte en een kleine hoogte. Beheers de luchttoevoer door het
aanbrengen van luchtgeleidingskokers en schotten bij de toevoerroosters. Plaats de ketel niet di-
rect voor of naast een luchttoevoeropening. Maak de ventilatie-afvoer verticaal door het plafond.
Neem voor de doorlaat van de ventilatie-afvoer 1/3 van de toevoerdoorlaat. Plaats de afvoerka-
nalen met een lengte van 1m. boven het dak van de stookruimte en voorzie deze kanalen van een
trekkende kap.
4.7
Schoorsteencondensatie
De rookgassen staan op hun weg door de schoorsteen hun warmte af aan de wand. Indien de
rookgastemperatuur beneden het dauwpunt daalt treedt condensatie op. Het dauwpunt is de
temperatuur van de rookgassen, waarbij deze verzadigd zijn met waterdamp. Bij de "Rendamax"-
ketel is het rendement in het gehele regelgebied zeer hoog (zie fi g. 13). Dit betekent een kleine
warmte inhoud van de rookgassen en dus een lage rookgastemperatuur (zie fi g. 14).
12
Doc1010/18nl