Instelling van de aanbouwhoogte in de late bemesting
Voorwaarden:
De machine is aan het hoogste aankoppelpunt van de bovenste hefarm aan
de tractor aangebouwd.
De onderste hefarm van de tractor is aan het bovenste koppelpunt voor on-
derste hefarmen van de machine aangebouwd.
Ga bij de bepaling van de aanbouwhoogte (in de late bemesting) als volgt te
werk:
1. Aanbouwhoogten A en B (boven gewas) uit de strooitabel bepalen.
2. De aanbouwhoogten A en B plus het gewas vergelijken met de maximaal
toegestane aanbouwhoogten voor (V) en achter (H).
Afb. 7.11: Aanbouwpositie en -hoogte in de late bemesting
In principe geldt:
A + gewas ≤ V
B + gewas ≤ H
Inbedrijfstelling
Max. 950 mm
Max. 1010 mm
7
57