NL
3.6.4 Verbinding van een omgevingsthermostaat
In dit soort instelling wordt één eenvoudige omgevingsthermostaat verbonden, hetzij met ingang 7 en
9 (thermostaat voor Koelen TAF), hetzij met ingang 7 en 8 (thermostaat voor Verwarmen TAC). Voor
de correcte werking van de regeling met een omgevingsthermostaat moet de warmtepomp worden
ingesteld voor één enkele werkingsmodus, Verwarmen of Koelen (zie de meegeleverde handleiding
van de DUAL CLIMA R-warmtepomp). Afhankelijk van de ingang waarmee de thermostaat is
verbonden, zal deze de overeenkomstige circulatiepomp (BC Verwarmen of BF Koelen) aansturen, en
het type omgevingsthermostaat moet hierop voorzien zijn. De thermostaat die verbonden is met de
koel-ingang TAF) moet regelen (signaal circuit gesloten) wanneer de omgevingstemperatuur hoger is
dan de gewenste temperatuur (ingestelde temperatuur) en, op zijn beurt, moet de thermostaat,
verbonden met de verwarmings-ingang (TAC) regelen (signaal circuit gesloten) wanneer de
omgevingstemperatuur lager is dan de gewenste temperatuur (ingestelde temperatuur).
De klemmen 7, 8 en 9 worden standaard geleverd met een brug op elke klem, waardoor, om de
thermostaat te installeren, het noodzakelijk is de twee bruggen te verwijderen en de thermostaat te
verbinden volgens de beschrijving in onderstaande afbeelding, afhankelijk van de werkingsmodus die
u wenst te regelen:
GEVAAR: Controleer bij elke tussenkomst aan de elektrische installatie of deze is
losgekoppeld van het net, zowel voor de module als de DUAL CLIMA R-
warmtepomp.
22
FUSION COMBI W 50/FUSION COMBI F 80