Het te regelen medium stroomt in de richting
van de pijl tussen de zitting (2) en de klep (3)
door het ventiel.
De stand van de ventielklep bepaalt de door-
stroming en daarmee de drukverhouding
over het ventiel.
De reduceerdruk wordt via het gat in het huis
(6) naar het membraan (7) overgedragen en
omgevormd in een stelkracht. Deze stelkracht
dient voor het verstellen van de klep afhanke-
lijk van de kracht van de stelveren (8). De
veerkracht kan met de setpoint-insteller (9)
worden ingesteld.
Type 44-1
1
4
3
2
5
7
8
9
Fig. 2 ⋅ Overzicht
2
2. Inbouw
2.1 Inbouwpositie
Type 44-1: de drukreduceer kan willekeurig
worden ingebouwd, echter bij vloeistoffen en
bij temperaturen hoger dan 60 °C en hori-
zontaal lopende leidingen moet de inbouw
met naar beneden wijzende aandrijving
worden uitgevoerd.
Type 44-0 en 44-5: de drukreduceer moet
met naar beneden wijzend bovendeel wor-
den ingebouwd. Wanneer het ventiel wordt
geïsoleerd dan moet minimaal 2/3 deel van
de opbouw vrij blijven.
De doorstroomrichting moet overeenstem-
men met de richting van de op het huis aan-
gebrachte pijl.
15
70Nm
Type 44-5
14
13
6
12
11
10
1 Ventielhuis
2 Zitting
3 Klep
4 Ontlastbalg
5 Klepstang
6 Gat
7 Membraan
8 Stelveer(-veren)
Type 44-0
9 Setpoint-insteller
10 Membraanschotel
11 Klem
12 Drukstuk
13 Ventielveer
14 Huls
15 Plug