Starten
Als de accu is ontladen of leeg geraakt, kan de unit worden gestart met
behulp van startkabels en een andere accu of voertuig. Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht en wees voorzichtig bij het starten van een
unit.
P P e e r r s s o o o o n n l l i i j j k k e e b b e e s s c c h h e e r r m m i i n n g g s s m m i i d d d d e e l l e e n n ( ( P P P P E E ) ) v v e e r r e e i i s s t t ! !
Een accu kan gevaarlijk zijn. Een accu bevat een ontvlambaar gas dat vlam
kan vatten of kan exploderen. Een accu bevat zoveel elektriciteit dat u bij
snelle ontlading brandwonden kunt oplopen. Een accu bevat accuzuur dat
brandwonden kan veroorzaken. Draag altijd een veiligheidsbril en
persoonlijke beschermingsmiddelen als u met een accu werkt. Als u in
aanraking komt met accuzuur, spoel de desbetreffende plek dan af met
water en ga naar een arts.
E E x x p p l l o o s s i i e e g g e e v v a a a a r r ! !
Koppel de trekker los van de oplegger voordat u de trekker gebruikt om de
unit op de oplegger te starten. Het negatieve geaarde circuit is rond
wanneer de trekker aan de oplegger is vastgemaakt. Dit kan gevaarlijke
vonken veroorzaken wanneer positieve verbinding is gemaakt bij de accu.
B B e e l l a a n n g g r r i i j j k k : : Gebruik een accu van 12 Volt om de unit te starten. Als u een
voertuig gebruikt, zorg er dan voor dat deze een accu van 12 Volt
heeft met een negatief geaard circuit. Gebruik geen 'hot shot'
booster of een bron van 24 Volt.
U dient de onderstaande procedure volledig te hebben gelezen en begrepen
voordat u een willekeurige startkabel aansluit. Gebruik goede startkabels
gemaakt van kabels met een dikte van 2 AWG (of dikker).
1. Zorg ervoor dat de unit is uitgeschakeld. Als u een voertuig gebruikt, zorg
er dan voor dat de ontsteking is uitgeschakeld.
2. Open de voordeuren van de unit. Accu bevindt zich aan de linkerkant van
de motor.
3. Controleer of de ontladen accu niet beschadigd of bevroren is. Start geen
beschadigde of bevroren accu. Controleer of de ventilatiekleppen goed
vastzitten.
4. Identificeer de positieve (+) en negatieve (–) accupolen.
86
W W A A A A R R S S C C H H U U W W I I N N G G
V V O O O O R R Z Z I I C C H H T T I I G G
TK 61738-2-OP-NL