Basisprincipes
Zie pagina 1 voor een afbeelding van de telefoon met de
belangrijkste functies.
Beeldscherm
Als u de telefoon inschakelt, wordt het startscherm
weergegeven. Als u in het startscherm een nummer wilt
kiezen, drukt u op de betreffende cijfertoetsen en op N.
Opmerking: uw startscherm kan er anders uitzien dan de
afbeelding hieronder. Dit is afhankelijk van uw serviceprovider.
Provider
Label voor
SETUPSTART
linkersoftwaretoets
Menu-indicator
De menu-indicator À geeft aan dat u op - kunt drukken om
het menu te openen. Met de labels voor de softwaretoetsen
worden de huidige functies van de softwaretoetsen
aangegeven. De locaties van de softwaretoetsen worden
aangegeven op pagina 1.
38
Basisprincipes
2 GPRS-indicator - Hiermee wordt aangegeven dat
de telefoon GPRS-netwerkverbinding (General
Packet Radio Service) gebruikt. Indicators kunnen zijn:
* = GPRS PDP-context actief
+ = GPRS-pakketgegevens zijn
beschikbaar
3 PTT-indicator - Hiermee wordt aangegeven dat u
alleen PTT-gesprekken (Push To Talk) kunt voeren
(U), of dat u PTT-gesprekken kunt voeren en berichten
kunt verzenden en ontvangen via Instant Messaging
(p). Overige indicators:
4 = beveiligde
overdracht van
pakketgegevens
3 = beveiligde verbinding
met toepassing
2 = beveiligd
CSD-gesprek (Circuit
Switch Data)
4 Bluetooth-indicator – Hiermee wordt aangegeven
wanneer een Bluetooth®-verbinding actief is (à).
40
Basisprincipes
Klok
12:00
Label voor
BERICHT
rechtersoftwaretoets
7 = onbeveiligde
overdracht van
pakketgegevens
6 = onbeveiligde
verbinding met toepassing
5 = onbeveiligd
CSD-gesprek
Onder aan het startscherm kan nieuws van de
serviceprovider worden weergegeven. Als u deze
nieuwsweergave wilt wijzigen, drukt u op - > Instellingen >
Personaliseer > Startscherm.
Boven aan het startscherm kunnen statusindicators worden
weergegeven.
E
U
+
1.Signaalsterkte
Provider
2. GPRS
3. PTT
4. Bluetooth
SETUPSTART
5. Roaming
6. Actieve lijn
1 Indicator voor signaalsterkte - Met verticale staafjes
wordt de sterkte van de netwerkverbinding aangegeven.
U kunt geen gesprekken voeren als de indicator ! of )
wordt weergegeven.
5 Indicator voor roaming - Hiermee wordt
aangegeven dat de telefoon een netwerksysteem
buiten het basisnetwerk zoekt of gebruikt. Indicators
kunnen zijn:
: = 2G basis
8 = 2.5G basis
6 Indicator voor actieve lijn - Hier wordt met ?
aangegeven dat er een actief gesprek is of met >
dat het doorschakelen van gesprekken is ingeschakeld.
Bij SIM-kaarten met een functie voor een tweede lijn
kunnen de volgende indicators worden weergegeven:
@ = lijn 1 actief A = lijn 1 actief, doorschakelen aan
B = lijn 2 actief C = lijn 2 actief, doorschakelen aan
7 Indicator voor berichten - Hiermee wordt
aangegeven dat u een nieuw bericht hebt
ontvangen. Indicators kunnen zijn:
r = SMS-bericht
8 Indicator voor belstijl - Hiermee wordt aangegeven
welke belstijl is ingesteld.
y = luide beltoon
z = zachte beltoon
| = trilsignaal
9. Batterijniveau
8. Belstijl
12:00
7. Bericht
BERICHT
Basisprincipes
39
; = 2G roaming
9 = 2.5G roaming
t = voicemailbericht
Ó = trilsignaal dan
beltoon
} = trilsignaal dan
beltoon
Ò = stil
Basisprincipes
41