Fotografeertips
Scherpstellen op het object
Er zijn verschillende manieren om scherp te stellen, afhankelijk van het object.
Als het object zich niet in het midden van het beeld bevindt
• Neem het object in het midden van het beeld, stel scherp op het object en kader uw foto
opnieuw af.
• Zet [AF MODE] op [iESP].
g "AF MODE Wijzigen van het scherpstelgebied" (blz. 21)
Het object beweegt snel
• Stel de camera scherp op een punt, dat zich op ongeveer dezelfde afstand bevindt als het
object dat u wilt fotograferen (door de ontspanknop half in te drukken), kader uw foto
opnieuw af en wacht totdat het object binnen het beeld verschijnt.
Objecten waarop de camera zich moeilijk kan scherpstellen
• Onder bepaalde omstandigheden is het moeilijk om scherp te stellen met autofocus. De
groene LED op de monitor brandt, zodat u kunt controleren of de scherpstelling is
vastgezet.
De groene LED
knippert.
De camera kan niet
goed scherpstellen op
het object.
De groene LED
brandt, maar
scherpstellen op het
object lukt niet.
In bovenstaande situaties stelt u scherp (scherpstelgeheugen) op een contrastrijk
object op dezelfde afstand als het gewenste object, kadert uw opname opnieuw af en
maakt dan de opname. Indien het te fotograferen object geen verticale lijnen heeft,
draait u de camera verticaal en stelt u met het scherpstelgeheugen scherp op het
object door de ontspanknop half in te drukken. Vervolgens draait u de camera – met
de ontspanknop nog steeds half ingedrukt – weer horizontaal en maakt u de opname.
Voorkom bewegingsonscherpte door beeldstabilisatie te gebruiken
Houd de camera op de juiste wijze vast en druk de ontspanknop langzaam in. Om het digitale beeld
te stabiliseren maakt u foto's met h ingedrukt (Stylus750/μ750) of met de functieknop op h
(Stylus740/μ740).
De digitale beelden worden niet gestabiliseerd als:
• foto's gemaakt worden met een zoomfunctie met een sterke vergroting, d.w.z. met
gebruikmaking van functies met zowel optische zoom als ook digitale zoom,
• het onderwerp is donker en de sluitertijd is lang, of
• de flitser niet gebruikt kan worden of als er een stand s met lange sluitertijd is
geselecteerd.
52
NL
Object met weinig
Object met een
bijzonder helder
contrast
vlak in het midden
van het beeld
Objecten op
Snel bewegende
verschillende
onderwerpen
afstanden
Object zonder
verticale lijnen
Het object bevindt
zich niet in het
midden van het
beeld