Het instrument bevat geen onderdelen die vervangen kunnen worden door niet
hiervoor opgeleid en hiertoe bevoegd personeel. Bij onbevoegde werkzaamheden of
vervanging van onderdelen door andere kan de veiligheid van het instrument in
gevaar komen.
5.1
REINIGEN
Maak het apparaat los van alle spanningsbronnen en zet de schakelaar op
•
OFF.
Gebruik een zachte doek met een klein beetje zeepwater. Afnemen met een
•
vochtige doek en snel afdrogen met een droge doek of hete lucht.
Droog het apparaat goed af alvorens het opnieuw te gebruiken.
•
5.2
VERVANGEN VAN DE BATTERIJ
Het symbool
verschijnt, moet de batterij opgeladen worden. De metingen en specificaties worden
niet meer gegarandeerd.
Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk:
1.
Maak de meetsnoeren los van de ingangsklemmen;
2.
Zet de schakelaar op OFF;
3.
Draai met behulp van een schroevendraaier de schroef van het luikje aan
de achterzijde van het kastje los en open het luikje (zie §3.1);
4.
Vervang de batterij(zie §3.1);
5.
Sluit het luikje en schroef het weer vast op het kastje.
5 SERVICEONDERHOUD
geeft aan dat de batterij leeg is. Wanneer dit symbool op de display
41