Werkmodus kiezen
Het elektrische gereedschap beschikt over 2 werkmodi.
Modus "automatische uitschakeling" inschakelen
(instellingen 1–9)
De modus "automatische uitschakeling" wordt gebruikt voor
het aan- of vastdraaien van schroeven om te voorkomen dat
de schroeven te vast of te gering worden vastgedraaid.
In de modus "automatische uitschakeling" kunt u een be-
paald draaimoment vooraf kiezen (zie afbeelding F).
U kunt de modus "automatische uitschakeling" als volgt in-
schakelen:
– De modus "automatische uitschakeling" is vooringesteld
op het elektrische gereedschap.
– Wanneer op het display voor draaimomentinstelling (22)
de letter "H" verschijnt, drukt u op de toets voor
draaimomentinstelling 1 (+) (23).
Stand 1 van de modus "automatische uitschakeling" is ge-
selecteerd en verschijnt op het display voor
draaimomentinstelling (22).
Modus "automatische uitschakeling" uitschakelen
(instelling H)
Wanneer de modus "automatische uitschakeling" uitgescha-
keld is, kunt u vooraf geen draaimoment selecteren. Het
elektrische gereedschap bereikt een draaimoment van maxi-
maal 300 Nm.
U kunt de modus "automatische uitschakeling" als volgt uit-
schakelen:
– Wanneer de machine op stand 1 staat, drukt u op de toets
voor draaimomentinstelling 2 (-) (21).
– Wanneer de machine op stand 9 staat, drukt u op de toets
voor draaimomentinstelling 1 (-) (23).
Op het display voor draaimomentinstelling (22) wordt de
letter "H" weergegeven.
Modus "zachte schroefverbinding" in-/uitschakelen
Om de modus "zachte schroefverbinding" (20) in te schake-
len drukt u tegelijkertijd op de toetsen voor draaimomentin-
stelling 1 en 2 ((23)/(21)).
Om de modus "zachte schroefverbinding" (20) uit te schake-
len drukt u opnieuw tegelijkertijd op de toetsen voor draai-
momentinstelling 1 en 2 ((23)/(21)).
Draaimomentstand selecteren
Selecteer de draaimomentstand als volgt:
– Kies het geschikte draaimoment met behulp van de refe-
rentiewaarden in het schema (zie afbeelding F).
– Stel de correcte draaimomentstand in (1–9).
Als het elektrische gereedschap over veerringen be-
schikt, activeert u de modus "zachte schroefverbinding".
Als het elektrische gereedschap niet over veerringen be-
schikt, deactiveert u de modus "zachte schroefverbin-
ding".
– Start het schroefproces door op de aan/uit-
schakelaar (10) te drukken.
Er wordt aangeraden om de waarden te meten met een
momentsleutel met een digitale aanduiding.
Bosch Power Tools
– Bij draaimomentwaarden die 15 % boven het gewenste
draaimoment liggen, wordt aangeraden om met behulp
van de toets voor draaimomentinstelling 2 (21) een lage-
re draaimomentstand op het elektrische gereedschap te
kiezen.
– Bij draaimomentwaarden die 15 % onder het gewenste
draaimoment liggen, wordt aangeraden om met behulp
van de toets voor draaimomentinstelling 1 (23) een hoge-
re draaimomentstand op het elektrische gereedschap te
kiezen.
– Bij draaimomentwaarden die binnen de grenzen van 15 %
liggen, kan de gekozen draaimomentstand behouden blij-
ven.
Aanwijzing: Er wordt aangeraden de beschreven metingen
ten minste 3 keer uit te voeren, om consistente resultaten te
verkrijgen en deze resultaten in de instellingen op te kunnen
slaan.
Aanwijzingen voor werkzaamheden
Het draaimoment is afhankelijk van de slagduur. Het maxi-
maal bereikte draaimoment resulteert uit de som van alle
door slagen veroorzaakte afzonderlijke draaimomenten. Het
maximale draaimoment wordt na een slagduur van 6–10 se-
conden bereikt. Na deze tijd wordt het aandraaimoment nog
slechts minimaal verhoogd.
De slagduur moet voor elk benodigd aandraaimoment be-
paald worden. Het feitelijk bereikte aandraaimoment moet
altijd met een momentsleutel worden gecontroleerd.
Schroefverbindingen met harde, verende of zachte be-
vestiging
Als bij wijze van proef de in een reeks van slagen bereikte
draaimomenten gemeten en naar een diagram overgebracht
worden, dan verkrijgt men de curve van een draaimoment-
verloop. De hoogte van de curve komt overeen met het maxi-
maal te bereiken draaimoment. De steilheid geeft aan in wel-
ke tijd dit bereikt wordt.
Het draaimomentverloop hangt van de volgende factoren af:
– sterkte van de schroeven en moeren
– soort ondergrond (ring, schotelveer, afdichting)
– sterkte van het te schroeven materiaal
– smeeromstandigheden van de schroefverbinding
Daaruit resulteren de volgende toepassingsgevallen:
– Harde bevestiging, hiervan is sprake bij schroefverbin-
dingen van metaal op metaal bij gebruik van onderlegrin-
gen. Na een relatief korte slagtijd is het maximale draai-
moment bereikt (steil verloop van de karakteristiek). Een
onnodig lange slagtijd schaadt de machine slechts.
– Verende bevestiging, hiervan is sprake bij schroefver-
bindingen van metaal op metaal, echter bij gebruik van
veerringen, schotelveren, steunbouten of schroeven/
moeren met conische bevestiging evenals bij het gebruik
van verlengstukken.
– Zachte bevestiging, hiervan is sprake bij schroefverbin-
dingen van bijv. metaal op hout of bij gebruik van lood- of
fiberringen als ondergrond.
Nederlands | 73
1 609 92A 9DB | (13.08.2024)