4.1 Buskabels leggen
Er dient speciaal aandacht te worden geschonken aan de juiste installatie van het bussysteem in een industriële
omgeving om mogelijke storingsinvloeden te reduceren. De volgende punten kunnen helpen om storingen en
problemen van begin af aan te voorkomen. Deze installatievoorschriften kunnen niet volledig zijn en ontheffen de
installateur niet van de geldende veiligheidsvoorschriften en voorschriften ter voorkoming van ongelukken.
4.2 Leidingmateriaal
De koppeling van de frequentieomvormer aan het PROFIBUS-systeem vindt in de regel plaats door middel van
een getwiste, afgeschermde tweedraadsleiding. Deze busleiding is in de norm EN 50 170 als leidingtype A
gespecificeerd. Alleen wanneer de vastgelegde leidingparameters in acht worden genomen, kunnen de
gegarandeerde overdrachtssnelheden resp. overdrachtsafstanden zonder storingen worden gerealiseerd.
Deze leidingtypes leveren de volgende lineaire uitbreidingen van een bussegment op:
overdrachtssnelheid
leidinglengte [m]
4.3 Kabelgeleiding en afscherming (EMC-maatregelen)
Hoogfrequente storingen die voornamelijk worden veroorzaak door elektrisch schakelen of door blikseminslag,
hebben zonder EMC-maatregelen vaak tot gevolg, dat elektronische onderdelen in de busdeelnemers worden
gestoord en een storingsvrije werking zodoende niet meer is gegarandeerd.
Een vakkundige installatie van de afscherming van de buskabel dempt de elektrische instraling die in een
industriële
omgeving
afschermingseigenschappen:
•
Verbind de busdeelnemers over een zo kort mogelijke afstand met elkaar.
•
De afscherming van de busleiding moet aan beide zijden en groot oppervlakkig aan een 'schone'
aardeaansluitng worden gemonteerd.
•
Vermijd het aftakken van leidingen om veldapparaten op de bus aan te sluiten.
•
Vermijd verlenging van busleidingen door middel van connectorverbindingen.
Busleidingen dienen op een minimumafstand van 20 cm ten opzichte van andere leidingen te worden gelegd,
wanneer deze een grotere spanning voeren dan 60V. Dit geldt voor een kabelgeleiding zowel binnen als buiten
schakelkasten.
Aanwijzing: Bij verschillende aardpotentialen kan via de aan beide zijden aangesloten afscherming een
vereffeningsstroom vloeien, die voor elektronische onderdelen een risico vormt. Potentiaalverschillen
moeten daarom vóór het inschakelen van de voedingsspanning van de installatie worden
gereduceerd door een voldoende potentiaalvereffening.
Neem hiertoe vooral nota van de informatie uit het gedeelte Profibus „technische richtlijnen"
„Montagerichtlijnen voor PROFIBUS-DP/FMS" van september 1998 best.-nr. 2.111.
BU 0020 DE
9,6
19,2
[kBit/s]
1200
1200
kunnen
optreden.
Technische wijzigingen voorbehouden.
45,45
93,75
187,5
1200
1200
1000
Met
de
volgende
3 Busprotocol / 4 Busopbouw
500
1500
3000
400
200
100
maatregelen
bereikt
6000
12000
100
100
u
de
beste
19