Foto's nemen met de gewenste instelling
(
Normale foto-modus)
Met deze modus zijn er meer
instelmogelijkheden dan in de slimme modus
[
].
1
Zet de camera op normale
beeldmodus [
•
[
NORMALE FOTO]
1 Zet de opname/weergave-schakelaar
op REC en druk op [MODE].
2 Selecteer [
FOTO] en druk op [MENU/SET].
2
Houd de camera voorzichtig
vast met beide handen, houd uw
armen stil langs uw lichaam en
plaats uw voeten iets uiteen.
A Flitser
B AF-assistentielamp
3
Richt het AF-gebied D op het
punt waarop u wilt scherpstellen
en druk de ontspanknop half in
om scherp te stellen.
D C
F2.8
].
is de fabrieksinstelling.
NORMALE
E
F
Basis
C Het scherpstel indicatielicht wordt groen.
D AF-gebied: wit ¦ groen
E Diafragmawaarde
F Sluitertijd
•
De camera piept twee keer als het
onderwerp is scherp gesteld.
Het scherpstelbereik is 50 cm tot Z.
•
(Wanneer de macro niet wordt gebruikt)
•
Het volgende geeft aan dat het
onderwerp niet is scherpgesteld.
–
De scherpstelindicatie knippert (groen).
–
Het AF-gebied gaat van wit naar rood
of er is geen AF-gebied.
–
Piept 4 keer
•
De scherpstel indicator kan oplichten
zelfs als het onderwerp niet goed is
scherpgesteld als het onderwerp buiten
bereik is.
4
Druk de ontspanknop volledig in
om de foto te nemen.
■ Gebruik de flitser.
Als de flitser is ingesteld op AUTO [
of AUTO/Rode-ogenreductie [
de flitser als u de ontspanknop indrukt als
de camera vindt dat het gebied dat u wilt
fotograferen te donker is.
•
U kunt de flitserinstellingen veranderen
(P39).
•
Als u op de ontspanknop drukt, is het
mogelijk dat het scherm een moment
oplicht of verduistert. Deze functie
vergemakkelijkt het scherpstellen en is
niet van invloed op de opname.
•
Zorg dat u de camera niet beweegt op het
moment dat u de ontspanknop indrukt.
•
Dek de fotoflitser of de AF-assistentielamp
niet af met uw vinger of andere voorwerpen.
•
Raak de lens niet aan.
- -
r
]
s
], werkt