Elektrische aansluiting
Dit mag alleen door een vakman conform de plaatselijke richtlijnen geschieden. De
sensorleidingen mogen niet samen met de netspanning in een kabel gevoerd worden (norm,
voorschrift). In een gemeenschappelijke kabelgoot dient een scheiding te worden voorzien.
Opmerking: ter bescherming tegen overspanning dient het systeem conform de
voorschriften te worden geaard. Uitval van sensoren door onweer cq. elektrostatische lading
zijn meestal op een ontbrekende aarding te herleiden.
Lange, vlak naast elkaar gemonteerde, kabelkanalen voor net- en sensorleidingen leiden
ertoe, dat storingen vanuit het net de sensorleidingen beïnvloeden. Indien geen snelle
signalen (bv: ultrasnelle sensor) overgedragen worden, kunnen deze storingen met behulp
van de gemiddelde waardetijd van de sensoringangen eruit worden gefilterd. Er wordt echter
nog steeds een minimale afstand van 10 cm tussen beide kabelkanalen aanbevolen.
Let op: werkzaamheden binnen in het apparaat mogen alleen spanningsloos worden
uitgevoerd. Bij het aansluiten van het apparaat onder spanning is een beschadiging mogelijk.
Alle voelers en pompen cq. ventielen zijn conform hun nummering in het betreffende schema
aan te sluiten.
In het netspanningsgebied zijn, uitgezonderd de voedingskabel, kabeldiameters van 1 - 1,5²
soepel aan te bevelen. Voor sensorkabels volstaat een diameter van 0,75².
S3: maakcontact
uitgang 3
S2: maakcontact
uitgang 2
N: Nulaansluiting
PE
Analoge uitgang1:
0-10V: uitgang
: Massa
L: Net, fase 230V
N: Net, nulader
PE
CAN - BUS
S1: maakcontact
uitgang 1
Ö1: verbreekcont.
uitgang 1
N: Nulaansluiting
PE
Ingang 4:
: Massa
Ingang 3:
: Massa
Ingang 2 of
analoge uitgang 2:
: Massa
Ingang 1:
: Massa
23