22
|
Inbedrijfstelling
22.2 Controlelijst voor de inbedrijfstelling
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
122
1 Controleer na de installatie van de unit de hierna vermelde punten.
2 Sluit de unit.
3 Schakel de unit in.
U hebt de volledige instructies voor installatie en gebruik gelezen, zoals beschreven in de
uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker.
Installatie
Controleer of de unit correct is geïnstalleerd om abnormale geluiden en trillingen te
voorkomen bij het opstarten van de unit.
Lokale bedrading
Controleer of de lokale bedrading volgens de in het hoofdstuk
4
installatie" [
91] beschreven instructies, de bedradingsschema's en de geldende nationale
bedradingsvoorschriften is uitgevoerd.
Voedingsspanning
Controleer de voedingsspanning op het lokale voedingspaneel. De spanning MOET
overeenstemmen met de spanning op het naamplaatje van de unit.
Aardingsbedrading
Controleer of de aardingskabels goed zijn aangesloten en de aardingsklemmen stevig zijn
vastgemaakt.
Isolatietest van het hoofdvoedingscircuit
Controleer met behulp van een megger van 500 V of een isolatiebestendigheid van 2 MΩ of
meer is bereikt. Breng hiervoor een spanning van 500 V DC aan tussen de
voedingsklemmen en de aarding. Gebruik de megger NOOIT voor de bedrading tussen de
units.
Zekeringen, stroomonderbrekers of beveiligingen
Controleer of de zekeringen, de stroomonderbrekers of de lokaal geïnstalleerde
beveiligingen van het in het hoofdstuk
bedradingscomponenten" [
zekering of beveiliging is overbrugd.
Interne bedrading
Controleer of er geen losse aansluitingen of beschadigde elektrische componenten in de
schakelkast en binnenin de unit zichtbaar zijn.
Leidingdiameter en leidingisolatie
Installeer leidingen met de juiste diameter en isoleer ze zoals voorgeschreven.
Afsluiters
Zorg dat de afsluiters aan zowel de vloeistof- als de gaszijde open zijn.
Beschadigde apparatuur
Controleer de binnenkant van de unit op beschadigde onderdelen of platgedrukte
leidingen.
Koelmiddellek
Controleer de binnenkant van de unit op koelmiddellekken. Probeer eventuele
koelmiddellekken te repareren. Raadpleeg uw plaatselijke dealer als u er niet in slaagt het
lek te verhelpen. Raak geen koelmiddel aan dat uit de aansluitingen van de
koelmiddelleidingen is gelekt. Anders kunt u vrieswonden oplopen.
Olielek
Controleer de compressor op olielekken. Probeer eventuele olielekken te repareren.
Raadpleeg uw plaatselijke dealer als u er niet in slaagt het lek te verhelpen.
Luchtinlaat/-uitlaat
Controleer of de luchtinlaat en -uitlaat van de unit NIET belemmerd is door papier, karton
of iets anders.
"19.1.6 Specificaties van standaard
4
95] vermelde type en grootte zijn. Controleer of er geen
Inverter-buitenunit voor AHU-optiekit en luchtgordijnen
"19 Elektrische
ERA100~140A7V/Y1B
4P780152-1 – 2024.10