20.2 Controlelijst voor de inbedrijfstelling
RXYQQ8~20U7Y1B
VRV IV Q+-reeks warmtepomp
4P546229-1B – 2024.03
Tijdens het proefdraaien starten de buitenunit en de binnenunits op. Controleer of
voorbereidingen van alle binnenunits voltooid zijn (lokale leidingen, elektrische
bedrading, ontluchten, ...). Zie de montagehandleiding van de binnenunits voor
meer informatie.
1 Controleer na de installatie van de unit de hierna vermelde punten.
2 Sluit de unit.
3 Schakel de unit in.
U hebt de volledige instructies voor installatie en gebruik gelezen, zoals beschreven in de
uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker.
Installatie
Controleer of de unit correct is geïnstalleerd om abnormale geluiden en trillingen te
voorkomen bij het opstarten van de unit.
Transportbeveiliging
Controleer of de transportbeveiliging van de buitenunit verwijderd is.
Ter plaatse te voorziene bedrading
Controleer of de lokale bedrading volgens de in hoofdstuk
4
installatie" [
110] beschreven instructies, de bedradingsschema's en de geldende nationale
regelgeving inzake bedrading is uitgevoerd.
Voedingsspanning
Controleer de voedingsspanning op het lokale voedingspaneel. De spanning MOET
overeenstemmen met de spanning op het naamplaatje van de unit.
Aardingsbedrading
Controleer of de aardingskabels goed zijn aangesloten en de aardingsklemmen stevig zijn
vastgemaakt.
Isolatietest van het hoofdvoedingscircuit
Controleer met behulp van een megger van 500 V of een isolatiebestendigheid van 2 MΩ of
meer is bereikt. Breng hiervoor een spanning van 500 V DC aan tussen de
voedingsklemmen en de aarding. Gebruik de megger NOOIT voor de bedrading tussen de
units.
Zekeringen, stroomonderbrekers of beveiligingen
Controleer of de zekeringen, de stroomonderbrekers of de lokaal geïnstalleerde
beveiligingen van het in het hoofdstuk
vermelde type en grootte zijn. Controleer of er geen zekering of beveiliging is overbrugd.
Interne bedrading
Controleer of er geen losse aansluitingen of beschadigde elektrische componenten in de
schakelkast en binnenin de unit zichtbaar zijn.
Leidingdiameter en leidingisolatie
Installeer leidingen met de juiste diameter en isoleer ze zoals voorgeschreven.
Afsluiters
Zorg dat de afsluiters aan zowel de vloeistof- als de gaszijde open zijn.
Beschadigde apparatuur
Controleer de binnenkant van de unit op beschadigde onderdelen of platgedrukte
leidingen.
20
Inbedrijfstelling
|
"18.1.7 Vereisten voor
beveiligingen" [
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
"18 Elektrische
4
116]
143