2.3 Condensaat in het rookgassysteem
Condensaat kan zich vormen in het rookgassysteem wanneer de luchtverwarmer aan het opwarmen
is. Normaal verdampt dat weer als het toestel langer in bedrijf is.
Kleinere toestellen zijn gevoeliger voor condensaat vorming. Plaats daarom een T-stuk met
rookgasleiding kit als de volgende lengte overschreden wordt:
Type toestel
Lengte rookgaskanaal
GSX 20
2 meter
GSX 35
3 meter
GSX 55
3 meter
GSX 75
5 meter
GSX 90
-
Als een toestel in een koude ruimte wordt geplaatst, kouder dan 10°C, dan treedt er eerder
condensaat op. Bovenstaande lengten moeten dan met 1 meter verkort worden.
De condensaatleiding, met sifon, moet beschermd worden tegen vorst. De sifon moet met een open
verbinding aangesloten worden op het riool. De condensafvoer moet voldoen aan de nationale en
lokale voorschriften.
2.4 Gasaansluiting
De installatie van de gasleiding en gaskraan moet voldoen aan de geldende plaatselijke en/of landelijke
voorschriften. De gaskraan, moet zich binnen handbereik vanaf het toestel bevinden [3]. Bij afpersen
van de aansluitleiding boven 60mbar moet deze gaskraan gesloten worden. Pas bij twijfel over
meekomend vuil een gasfilter toe. Blaas in ieder geval de gasleiding volgens de regels door vóór
ingebruikname van het toestel. Indien het toestel moet worden omgebouwd naar een ander type
gas dan aangegeven op de type plaat, moet contact worden opgenomen met de leverancier van het
toestel. Deze kan u adviseren welke onderdelen moeten worden vervangen om het toestel correct
op de gewenste gassoort te laten functioneren. Het omzetten van een bepaalde gassoort is in België
niet toegestaan.
2.5 Elektrische aansluiting
De installatie moet voldoen aan de geldende plaatselijke en/of landelijke voorschriften. Zorg voor
een juiste aansluitgroep met hoofdzekering. Het elektrisch schema zit op het toestel. Voor het type
GSX is een basisschema te vinden in hoofdstuk 8 en 9 Elektrisch schema.
LET OP!:
– Het toestel dient voldoende geaard te zijn. Het toestel moet worden voorzien van een
werkschakelaar die fase en nul (niet de aarde) onderbreekt.
– De werkschakelaar dient ten alle tijde bereikbaar te zijn.
– Absoluut nooit de voeding van het toestel (laten) onderbreken door andere schakelaars.
Dit kan tot oververhitting van het toestel leiden.
– Het toestel is fase-gevoelig.
3.0 Regeling
3.1 R uimtethermostaat en resetknop
De ruimtethermostaat moet op een hoogte van ca. 1.5 m geplaatst worden en niet direct in de
warme luchtstroom. Sluit de ruimtethermostaat aan middels een afgeschermde datakabel en
NL
53