Installatie
5
Thermische isolatie met halsverlenging
Verwarming
LET OP
De elektronica kan oververhit raken door verhoogde omgevingstemperatuur!
‣
Houd de maximaal toegestane omgevingstemperatuur voor de transmitter aan.
‣
Let op de voorschriften voor wat betreft de inbouwpositie van het instrument afhankelijk
van de mediumtemperatuur .
LET OP
Gevaar voor oververhitting bij verwarmen
‣
Waarborg, dat de temperatuur aan het onderste uiteinde van de transmitterbehuizing niet
hoger wordt dan 80 °C (176 °F).
‣
Waarborg, dat voldoende convectie plaatsvindt aan de transmitterhals.
‣
Waarborg, dat een voldoende groot oppervlak van de transmitterhals onbedekt blijft. Het
onbedekte deel werkt als een radiator en beschermt de elektronica tegen oververhitting en
overmatige koeling.
Verwarmingsopties
Wanneer voor een medium geen warmteverlies aan de sensor mag optreden, kunnen de
volgende verwarmingsopties worden toegepast:
• Elektrische verwarming, bijv. met elektrische verwarmingsbanden
• Via leidingen gevuld met warm water of stoom
• Via verwarmingsmantels
Voor meer informatie over verwarming met elektrische verwarmingsbanden, zie de
bedieningshandleiding van het instrument.
Trillingen
De hoge oscillatiefrequentie van de meetbuizen waarborgt dat de correcte werking van het
meetsysteem niet wordt beïnvloed door de installatietrillingen.
2)
Het gebruik van parallelle elektrische verwarmingsbanden wordt geadviseerd (bidirectionele elektrische flow).
Speciale maatregelen moeten worden genomen wanneer een eendraads verwarmingskabel moet worden
gebruikt. Zie voor aanvullende informatie EA01339D "Montage-instructies voor elektrische trace-
verwarmingssystemen".
16
Dosimass
2)
Endress+Hauser
A0034391