daarom in afstanden van ca. 1 m worden
bevestigd.
3.13.3 Luchtslangaansluitingen aan de
warmtepomp en de buitenmuur van het ge-
bouw
De luchtslangen aan de uiteinden met betrek-
king tot de vorm aan de ovale aansluitstom-
pen op de afdekking en de slangaansluitplaten
aanpassen. De slangaansluitplaten zijn als
accessoires leverbaar (bestelnr. zie paragraaf
1.6).
Eerst de binnenslangen er iets uittrekken op
de aansluitstomp stulpen en met het plakband
(is bij de afdekking ingesloten) afdichten.
Daarna de buitenslangen naar voren trekken
en met de ovale slangklemmen, die eveneens
bij de afdekking zijn ingesloten, de slangen
goed bevestigen (zie afb. 3 en 11).
De luchtintrede- en uittredeopening
moeten in elk geval met een draa-
drooster worden afgedekt en de slangen
tegen wegglijden worden beveiligd.
4 Elektrische aansluiting
4.1 De elektrische aansluiting moet bij de ver-
antwoordelijke EVU worden aangemeld.
Aansluitwerkzaamheden mogen alleen door
een erkende vakman volgens deze gebruik-
saanwijzing worden uitgevoerd!
Het apparaat voor werkzaamheden
aan de schakelkast spanningsloos
schakelen.
Neem de VDE 0100 en de voorschriften van de
plaatselijke energievoorziening (EVU) in acht
Volgens VDE 0298-4 moeten in overeen-
stemming met de zekering volgende kabel-
diameters worden gebruikt:
Zekering
Kabeldiameter
16 A
2,5 mm²
1,5 mm² bij slechts twee belaste
geleiders en plaatsing op een
muur of in een elektriciteitsbuis
op een muur.
25 A
6,0 mm² bij plaatsing in een
muur.
4,0 mm² bij plaatsing van een
meeraderige kabel op een muur
of in een elektriciteitsbuis op
een muur.
Zekering zie technische gegevens.
4.2 De warmtepomp moet met behulp van een
extra voorziening met een scheidingsafstand
van ten minste 3 mm met alle polen van het
net worden gekoppeld. Hiervoor kunnen
schakelaars, LS-schakelaars, zekeringen etc.
worden gebruikt, die installatiezijdig moeten
worden aangebracht.
4.3 De aansluitklemmen bevinden zich in de
schakelkast (afb. 13) van de WPL en zijn na het
verwijderen van de voorwand toegankelijk.
Bij de installatie kan de schakelkast naar voren
uit het huis worden getrokken.
Hier worden aangesloten:
– de spanningsvoorziening van de warmte-
pompenbesturing IWS
– de spanningsvoorziening van de compressor
– de spanningsvoorziening van de extra ver-
warming DHC (interne 2e warmtegenerator)
– de BUS-leiding:
Er moet op worden gelet dat high, low en
ground correct worden aangesloten.
– het vrijgavesignaal voor de stand-alone-
functie op klem 5
De voeler op klem X31/1u.2 is reeds op de IWS
aangesloten.
4.4 De IWS (afkorting voor Integrierte Wärme-
pumpen Steuerung) (afkorting voor geïnte-
greerde warmtepompbesturing is een print-
plaat , die standaard in de schakelkast van
de warmtepompen is geïnstalleerd. De IWS
schakelt de magneetschakelaars voor de com-
pressor en de aanloopstroombegrenzer, neemt
de signaalinvoer voor hogedruk-, lagedruk- en
verzamelstoring op, en bevat de businterface
naar de WPM II.
Voor de aansluitingen moeten leidingen vol-
gens de voorschriften worden gebruikt (siehe
Abb. 12).
Controleer of de functie van de trekontlasting
goed werkt.
Zie hiervoor de gebruiksaanwij-
zing van de warmtepompmanager
WPM II
WPM II.
4.5 De circulatiepomp voor de warmtebron-
zijde moet worden aangesloten overeenkom-
stig het elektrisch aansluitschema (Abb. 15) of
de planningsdocumenten.
4.6 Stand-alone-functie
In noodgevallen kan de warmtepomp ook
zonder de warmtepompmanager worden be-
dreven (zie pagina 16).
In dit geval is de vorstbescherming en de
vriesbescherming niet meer gegarandeerd.
Netaansluitleiding (compressor)
1
2
Netaansluitleiding (DHC)
Stuurleiding (net)
3
4
BUS-leiding: J-Y (St) 2x2x0,8 mm
5
Stuurleiding (2e WE (DHC))
Afb. 12
4.7 Bij buitenopstelling
alleen weerbestendige leidingen overeenkom-
stig
VDE 0100 gebruiken.
De leidingen moeten in een installatiepijp (be-
schermpijp) worden geïnstalleerd en kunnen
van de onderzijde in de warmtepomp worden
gevoerd (zie afb. 7).
In de warmtepomp moeten de elek-
trische aansluitleidingen in het hier-
voor geplande kabelkanaal worden gelegd
(zie afb. 7, pos. 5).
4.8 Bij binnenopstelling
moeten de elektrische leidingen van boven
door de leidingsdoorvoeringen met trekontla-
sting (PG-schroefverbindingen) in de warmte-
pomp worden geleid (zie afb. 3 und 8).
Hierbij moet erop wordne gelet, dat voor de
netaansluiting (compressor), stuurleiding en
busleiding de open PG-schroefverbindingen
worden gebruikt (zie afb. 12).
De compressor kan uitsluitend in
een richting lopen. Schakelt de
compressor 10 seconden na het aanlopen
weer uit,dan moet het draaiveld d.m.v. de
lichtdiode van het fasebewakingsrelais
(afb.13) worden gecontroleerd. Indien de
diode brandt, dan is het draaiveld in orde.
Indien de diode niet brandt, kunt u het
draaiveld corrigeren door twee fasedraden
te verwisselen.
Bij een foutieve draairichting krijgt men
geen foutmelding op de WPM II.
De compressoren worden echter gedurende
20 minuten geblokkeerd.
Om deze blokkade op te heffen, dient men
de WPM II korte tijd spanningsvrij te maken.
Nadat alle elektr. leidingen zijn aangesloten,
kan de netaansluitklem (X3) wordne afgedekt
en verzegeld (afb. 13).
1
2
3
4
5
2
11