wordt geïntegreerd, die het opladen met één
van de genoemde ED-signalen aanstuurt.
Aansluiting op DC-stuursignaal (X3)
Is in de installatie een oplaadregelsysteem
met DC-stuursignaal (gelijkspanning 0,91 V -
1,43 V) geïnstalleerd, dan moet het stuursignaal
op de door de fabriek afgedekte stuurklemmen
„DC + (plus-pool) en DC - (min-pool)"
worden geklemd (let op de polariteit!).
Aan de klemmen „DC + en DC -"
mag niet het 230 V AC-stuursignaal
worden aangesloten. Het oplaadregelsysteem
zou anders defect raken.
Bedrijfs- en storingsindicatie (V4) aan
het elektronische oplaadregelsysteem
LED brandt „groen" ⇒ geen storing
het oplaadregelsysteem werkt correct
LED brandt „rood" ⇒ storing
a) Keuzeknop voor opladen (R1) en/of
kernvoeler (B1) defect of niet
aangesloten
b) Geleiderbrug X17 voor het reduceren
van de laadgraad ontbreekt.
Er vindt geen oplading plaats.
LED brandt „oranje" ⇒ storing
(alleen bij ingebouwde ontladingsregelaar)
a) interne ontladingsregelaar (A2) defect.
b) ruimtethermostaat (B2) defect of niet
aangesloten.
Er vindt geen ontlading plaats.
c) Keuzeknop voor ontlading (R2) defect
of niet aangesloten.
De ruimtetemperatuur wordt tot ca. 22 °C
geregeld.
2.3 Voorschriften en bepalingen
•
Let op de in de verpakking van het toestel
bijgesloten onderdelen en accessoires!
•
De bouw- en garantieverordening van het
betreffende land moet in acht worden
genomen.
•
De plaats van opstelling moet een
voldoende draagvermogen bezitten.
In geval van twijfel moet een bouwkundige
in de arm worden genomen (voor gewich-
ten van de warmteaccumulator zie „Tech-
nische gegevens").
•
De minimale afstanden tot aangrenzende
objecten moeten worden aangehouden
•
Alle elektrische aansluit- en installatie-
werkzaamheden moeten conform de VDE-
bepalingen (0100), de voorschriften van de
betreffende nutsbedrijven alsmede de des-
betreffende nationale en regionale
voorschriften worden uitgevoerd.
•
Het toestel moet via een extra inrichting
met een minimale afstand van minstens
3 mm alpolig van het net kunnen worden
gescheiden. Hiertoe kunnen beveiligingen,
zekeringen en dergelijke worden
geïnstalleerd.
•
Een verhoging achteraf van het aansluit-
vermogen moet opnieuw door het betref-
fende nutsbedrijf worden goedgekeurd.
Wordt een dergelijke verhoging niet aan
het nutsbedrijf gemeld, dan betekent dit
contractbreuk t.a.v. de stroomleverings-
overeenkomst.
36
•
De bedrijfsmiddelen moeten aan de hand
van het nominaal opgenomen vermogen
van de toestellen worden berekend.
•
Het kenplaatje moet in acht worden
genomen! De aangegeven spanning moet
met de netspanning overeenkomen.
•
Om aan de VDE-eis ten aanzien van de
stabiliteit te voldoen, moet het toestel
worden vastgezet.
2.4 Plaats van montage
Het toestel mag niet
– in ruimten worden gebruikt, die als
gevolg van chemicaliën, stof, gassen of
dampen vuur- of explosiegevaarlijk zijn;
– in de onmiddellijke nabijheid van lei-
dingen of reservoirs gebruikt worden,
die brandbare of explosiegevaarlijke
stoffen voeren of bevatten.
– gebruikt worden, als de minimale
afstanden tot aangrenzende objecten niet
in acht worden genomen.
In werkplaatsen of andere ruimten, waarin
uitlaatgassen, olie- en benzinedamp enz.
voorkomen of waarin met oplosmiddelen
en chemicaliën wordt gewerkt, kan vrij lang
aanhoudende stankoverlast en eventueel
verontreiniging optreden.
Opstelwand
Het is te controleren, of de montagemuur
voldoende draagkracht heeft, om de kachel met
de bijgevoegde wandhouders hieraan te
kunnen bevestigen.
Is dit het geval, kan het toestel door
gebruikmaken van de bijgeleverde
wandhouders, met of zonder muurconsoles
aan deze wand worden bevestigd. Hierbij telt:
ETW 120 - 360 = 3D bodemvrijheid alleen
in verbinding met wandhouder mogelijk;
ETW 420 - 480 = 3D bodemvrijheid alleen
bij verbinding van wandhouder +
standconsoles mogelijk.
Bij een niet veilig dragende wand is een
montage met bodemvrijheid alleen in
verbinding met de standconsoles (bijzonder
toebehoor) mogelijk.
B.
Is er geen geschikte bevestigingswand
aanwezig, dan moet het toestel op de vloer
worden bevestigd (direct aan de vloer
vastbouten of met behulp van een Vario-
console [speciale accessoire]).
Vloer
Het montagevlak voor het toestel moet vlak
en voldoende draagkrachtig zijn, zodat het
toestel niet scheluw trekt.
Er moet een temperatuur-
bestendigheid van de bevestigings-
wand van minstens 85 °C alsmede van de
vloer van minstens 80 °C gegarandeerd zijn.
2.5 Montage van het toestel
Om aan de eisen van het energiebedrijf ten
aanzien van de stabiliteit te voldoen, moet de
warmteaccumulator door een wand- of
vloerbevestiging
D
tegen losraken beveiligd
worden.
De noodzakelijke bouten en pluggen voor
het bevestigen van het toestel behoren niet
tot de leveringsomvang. Deze moeten door
de installateur aan de hand van het materiaal
van de wand gekozen en geleverd worden.
Wandbevestiging
C
De twee bijgevoegde wandhouders (17) zijn
voor het transport achter het toestel vast
gemaakt. Deze dienen in hoofdzaak als
tuimelzekerheid en zijn aan de opstelwand te
bevestigen. (Maten zie "Technische gegevens"
blz. 34).
Alvorens het toestel te bevestigen moet er
op gelet worden, dat de toelaatbare minimale
afstanden tot aangrenzende objecten worden
aangehouden.
Vloerbevestiging
De bevestiging aan de vloer geschiedt door
de bodem van het toestel via de 4 gaten
Ø 9 mm met de vloer te verbinden.
Deze bevestiging is alleen bij afgenomen
luchtuit- en luchtinlaatroosters en
verwijderde ventilatorlade mogelijk.
2.5.1 Opstelling van het toestel
E - J
⇒
Luchtuitlaatrooster (5) losschroeven en
incl. luchtinlaatrooster (6) afnemen;
⇒
Voorwand (4) aan de onderste rand
losschroeven, naar voren zwenken en aan
de bovenste rand door enigszins op te
tillen uithangen;
⇒ Inwendige voorplaat (8) aan de zijkanten
losvijzen, het bovenste einde naar voren
zwaaien en naar boven uittrekken;
⇒
Rechter zijwand (3) licht optillen en
afnemen;
⇒
Netaansluitleidingen alsmede
aansluitleidingen voor oplaad- en
ontlaadregelsysteem door de opening in
de achterwand van het toestel (15) in het
toestel voeren en met inachtneming van
punt 2.5.2 aansluiten (aansluitleiding ca.
260 mm
afzetten en naar behoefte
inkorten, zo dat de luchtsleuf aan de
zijwand van het toestel vrij blijft);
⇒
Het toestel in de voorgemonteerde
wandhaken hangen (indien noodzakelijk
aan de vloer bevestigen).
⇒
Afdekplaat (10) en al het karton uit de
binnenruimte verwijderen. Deze moet
volledig vrij van vreemde voorwerpen
zoals verpakking enz. zijn;
Warmte-isolatie in het toestel op
transportschade controleren,
eventueel vervangen.
Accumulatorelementen inzetten
De accumulatorelementen worden separaat
verpakt geleverd.
Accumulatorelementen met lichte transport-
schade kunnen toch gebruikt worden. De
functie van het toestel wordt daardoor niet
nadelig beïnvloed.
K - L