De opstelling en de elektrische aansluiting
moeten door een installateur met
inachtneming van deze montagehandleiding
worden uitgevoerd.
2.2 Toestelbeschrijving
1
Bedieningspaneel
2
Deksel
3
Zijwand rechts
4
Voorwand
5
Luchtuitlaatrooster
6
Luchtinlaatrooster
7
Pluizenzeef
8
Inwendige voorplaat
9
Accumulatiestenen
10
Afdekplaat
11
Warmte-isolatie
12
Bodem-warmte-isolatie
13
Mengluchtklep
14
Luchtkanaal
15
I
Kabeldoorvoer
16
Ventilatorlade
M
17
Wandhouder J
E5
Verwarmingselement
M1
Ventilator
N5
Temperatuurregelaar - ontlading
A1
Elektronisch oplaadregelsysteem
V4
Bedrijfs- en storingsindicator
X16
Stuursignaalaanpassing 4-traps
X17
Vermogensbegrenzer 4-traps
2.2.1 Werkingsprincipe
De accumulatorelementen worden via de
tussen de rijen accumulatorelementen
liggende verwarmingselementen verwarmd.
Met het oplaadregelsysteem R1 wordt het
opladen traploos ingesteld.
Begin en duur van de oplaadtijd worden door
het desbetreffende energiebedrijf bepaald.
2 geïntegreerde veiligheidsregelaars (N4, N5)
en een oververhittingbeveiliging (F1)
100 % P
(Serienverdrahtung)
N
1
3
2
1
L3 L2 L1
N L3 L2 L1
3/N/PE ~ 400 V
91,6% P
N
2
3
2
1
L3 L2 L1
N L3 L2
3/N/PE ~ 400 V
83,3% P
N
3
3
2
1
L3 L2 L1
N L3 L2 L1
3/N/PE ~ 400 V
75% P
N
4
3
2
1
L3 L2 L1
L3 L2 L1
3/PE ~ 400 V
100 % P
£ 2kW
N
5
3
2
1
L3 L2 L1
L1
N
1/N/PE ~ 230 V
verhinderen een oververhitting van het
toestel. De beveiliging F1 heeft geen automa-
tische restfunctie, en moet door de vakman
gerestet worden, door indrukken van de
knop in het midden van deze begrenzer.
A
De zo geaccumuleerde warmte wordt
vervolgens met behulp van de ventilator en
ten dele ook via het oppervlak van het toestel
afgegeven. Hierbij wordt de ruimtelucht door
de ventilator(M1) door het luchtinlaatrooster
(6) aangezogen en door de luchtkanalen van
de accumulatorelementen (9) geblazen,
waardoor deze worden verhit.
Voordat de zo geproduceerde hete lucht via
het luchtuitlaatrooster (5) uittreedt, wordt
deze via twee mengluchtkleppen met koudere
ruimtelucht vermengd, zodat de uittredende
lucht de toelaatbare maximumtemperatuur niet
overschrijdt. De stand van de mengluchtklep
en zodoende de mengverhouding van de
lucht wordt via een bimetaalregelaar gestuurd.
2.2.2 Aansluitcapaciteit reduceren
Door het omleggen resp. verwijderen van
bruggen op de aansluitklemmen kan de
aansluitcapaciteit, die door de fabriek op 100%
is ingesteld, in combinatie met een oplaad-
graadreducering aan het oplaadregelsysteem
met 3 capaciteitstrappen worden gereduceerd
(zie onder).
De dimensionering van de leidingdoorsneden
en de zekering moeten overeenkomstig de
maximaal mogelijke capaciteit van het toestel
worden uitgevoerd.
Oplaadgraad reduceren
Op het elektronische oplaadregelsysteem (A1)
bevindt zich de geleiderbrug X17, waarmee
de oplaadgraad van het accumulatorgedeelte
in combinatie met de veranderbare aansluit-
capaciteit in vier trappen (stand I, II, III of IV)
A1
X1
X16
X17
X1
L1
V4
X1
Aansluit-
varainten
Typen
ETW 120
X1
ETW 180
ETW 240
ETW 300
ETW 360
X1
ETW 420
ETW 480
X15
X14
X13
1
2
3
4
100 % 91,6 % 83,3 % 75 %
8h-verwarmingselement
1,2
1,1
1,0
0,9
1,8
1,65
1,5
1,35
2,4
2,2
2,0
1,8
3,0
2,75
2,5
2,25
3,6
3,3
3,0
2,7
4,2
3,85
3,5
3,15
4,8
4,4
4,0
3,6
kan worden gekozen. Door de fabriek is een
oplaadgraad van 100% (stand I) voorgekozen.
Wordt de geleiderbrug op een andere rij stif-
ten gestoken, dan ontstaat een gereduceerde
oplaadgraad (de uitschakeltemperatuur van
het elektron. oplaadregelsysteem wordt
verlaagd).
2.2.3 Elektronisch
oplaadregelsysteem
Gedrag bij storingen
Het oplaadregelsysteem in het toestel is
door de fabriek op een „positief
storingsgedrag (80 % PS)" ingesteld, d.w.z. bij
een defect oplaadregelsysteem (b.v. bij uitval
van het stuursignaal) wordt het toestel vol-
ledig opgeladen.
Op een „negatief storingsgedrag" (geen
oplading van de warmteaccumulator) kan
door het omsteken van de geleiderbrug X16
naar positie „80 % NS" worden
omgeschakeld, indien het toestel op een
digitaal oplaadregelsysteem is aangesloten.
Bedrijf met oplaadregelsysteem
Hierbij moeten de desbetreffende aanwijzingen
in de gebruiks- en montagehandleiding van het
oplaadregelsysteem in acht worden genomen.
Stuursignaal
Het elektronische oplaadregelsysteem kan op
verschillende stuursignalen (ED) van
aansturingen worden aangesloten en kan
zodoende ook in oude bestaande installaties
worden geïntegreerd.
Door de fabriek is deze op een AC-
stuursignaal (wisselspanningssignaal aan de
klemmen „A1+A2") met 80 % ED ingesteld.
Door het omsteken van de geleiderbrug X16
kunnen andere ED-signalen (68/72, 37/40 %)
worden gekozen. Dit is noodzakelijk, als het
toestel in een reeds aanwezige installatie
X12
X11
X10
5
100 %
1,2
1,8
2,4
3,0
3,6
4,2
4,8
35