10
5.
Functies
5.1
Aqua-Stop-systeem
Het kleppensysteem bestaat uit twee achter elkaar gelegen elektrisch parallel aangestuurde
magneetkleppen, de vulklep- en de veiligheidsklep. De activering van de veiligheidsfunctie vindt plaats
via de veiligheidsniveaukamer of elektrisch via de vlotter in de bodemplaat. De waterdoorvoer wordt dan
mechanisch stopgezet. Op de waterkraan wordt een magneetklep in een kastje geplaatst. Van de klep
wordt de watertoevoerslang naar de geïntegreerde waterinlaat geleid en de elektrische stuurleiding voor
de magneetklep door een in de klepkast bevestigde lekwaterslang naar de machinekamer met de
bodemplaat.
5.2
Veiligheidsfunctie
Functionele storingen in de besturing of componenten van het apparaat die tot het overlopen van het
apparaat leiden, leiden tot activering van het veiligheidssysteem, dat de klepcombinatie sluit en zo de
watertoevoer blokkeert. Via de niveauveiligheidsschakelaar wordt de afvoerpomp aangezet. Het
pompen gaat door tot het vulniveau wordt bereikt. Het lekwater van ondichte plekken in de machine
wordt in de bodemplaat opgevangen. Lekwater in de toevoerslang worden via de lekwaterslang naar de
bodemplaat geleid.
Bij een ingesteld niveau in de bodemplaat activeert de vlotter via een hefboom de
veiligheidsniveauschakelaar, die de vul- en veiligheidsklep elektrisch uitschakelt. Tegelijkertijd wordt de
afzuigpomp aangezet, en het waswater wordt uit de vaatwaskamer verwijderd, de afzuigpomp gaat over
in de continustand.
5.2.1
Zout- en glansspoelmiddeldisplay
In het reservoir bevindt zich een vlotter met een geïntegreerde perma-
nente magneet. Deze schakelt via het magneetveld een reedschakelaar,
die zich aan de buitenkant van het reservoir bevindt. Met deze schakela-
ar worden de lampjes van het bijvuldisplay in het bedieningspaneel
ingeschakeld.
A = permanente magneet
B = reedschakelaar open
C = reedschakelaar gesloten
5.2.2
Sproeisysteem
Het rotorsproeisysteem bestaat uit drie sproeiniveaus, een onderste en bovenste sproeiarm en een
bovensproeier. De watertoevoer naar de bovenste sproeiarm en de bovensproeier loopt via een in de
achterwand aangebrachte toevoerleiding. Deze leiding is door een direct insteekcontact verbonden met
een van de twee uitgangen van de onder de pompkuip gelegen doorloopverwarming.
De bovenste sproeiarm is met zijn inlaatleiding direct aan het bovenrek bevestigd. De verbinding naar
de toevoerleiding vind plaats door een variabele aankoppeling. Bij apparaten met een in hoogte
verstelbaar bovenrek wordt de waterinlaat naar de sproeiarm via deze variabele aankoppeling
aangepast.
De onderste sproeiarm is met zijn plaatsing net boven de pompkuip aan de tweede uitgang van de
verwarmingselement aangesloten en heeft aan de onderkant een sproeier om het vlakzeef te reinigen.
Servicehandboek 634
Alleen voor intern gebruik