2.4 Elektrische aansluitingen
9
Het volgende is verplicht:
− Gebruik
een
omnipolaire
stroomonderbreker, lijnschakelaar, in overeenkomst
met de van kracht zijnde IEC-EN-normen (contacten
met een opening van minstens 3 mm)
− Neem de aansluiting L1(Fase) - N(Neutraal) in acht.
De aardgeleider ongeveer 2 cm langer dan de
voedingsgeleiders te houden
− Gebruik kabels met een doorsnede groter dan of
gelijk aan 1,5 mm 2 , compleet met kabelschoenen
− Raadpleeg de elektrische schakelschema's die
zijn opgenomen in deze handleiding voor elke
interventie van elektrische aard.
9
Het gebruik van adapters, meervoudige stekkerdozen
en verlengkabels voor de voeding van de apparatuur
is niet toegestaan.
9
Voor de aansluiting van externe elektrische componenten
is het noodzakelijk om relais en/of hulpschakelaars te
gebruiken in een geschikt extern schakelbord.
9
Alle werkzaamheden op de elektrische installatie
mogen alleen worden uitgevoerd door gekwalificeerd
personeel, in overeenstemming met de wet en met
bijzondere aandacht voor de veiligheidsvoorschriften
9
Vergrendel de kabels in de speciaal ontworpen
kabelklemmen, om altijd een juiste plaatsing van de
kabels in het apparaat te waarborgen.
9
De
voedingskabels
(omgevingsthermostaat/warmtevraag,
temperatuursondes, enz.) moeten strikt van elkaar
worden gescheiden en in onafhankelijke PVC-ribbelbuizen
tot aan het schakelbord worden geïnstalleerd.
9
De verbinding met het elektrische netwerk moet
worden gemaakt met kabels van het type 1 (3 x 1,5)
N1VVK of equivalent, terwijl voor de thermoregulatie en
de laagspanningsstroomketens eenvoudige N07VKm of
gelijkwaardige geleiders kunnen worden gebruikt.
9
Als de distributie van elektriciteit door het toeleverende
bedrijf "FASE-FASE" is, neem dan van tevoren contact
op met de dichtstbijzijnde Technische Hulpdienst.
9
Voordat externe elektrische componenten (pomp,
servomotor van de klep, sondes, thermostaat) worden
aangesloten op het accessoire, dient de compatibiliteit
van de elektrische kenmerken (spanning, absorptie,
inschakelstromen) met de beschikbare ingangen en
uitgangen ervan te worden gecontroleerd.
9
Controleer altijd de effectiviteit van de "aarding" van
de elektrische installatie waarop het accessoire moet
worden aangesloten.
9
R
wijst alle verantwoordelijkheid af voor enige
schade
aan
eigendommen
voortvloeit uit het niet naleven van de bovenstaande
bedradingsschema's of het niet geaard aansluiten van
de elektrische installatie, of uit het niet naleven van
de huidige CEI-normen.
0
Het is verboden om buizen van welk type dan ook te
gebruiken voor de aarding van het accessoire.
0
Het is verboden om voedingskabels en kabels van de
omgevingsthermostaat/warmtevraag aan te brengen in
de buurt van warme oppervlakken (toevoerleidingen).
Gebruik een geschikte kabel als contact met onderdelen
die warmer zijn dan 50 °C mogelijk is.
0
Het is verboden om het accessoire bloot te stellen aan
weersinvloeden (regen, zon, wind, enz.).
thermomagnetische
en
de
besturingskabels
externe
of
personen,
2.4.1 Aansluiting elektrische voeding
Het accessoire moet worden gevoed met een spanning
van 230V en 50-60Hz.
Stel een voedingsonderbrekingsschakelaar in, in geval van
onderhoud.
⏚
L
N
230V 50-60Hz
L
Fase
N
Neutraal
Aarde
2.4.2 Aansluitingen zonecirculatiepomp en
-mengklep
Het accessoire controle 1a zone dir/mix maakt de regeling
van de zonecirculatiepomp en -mengklep mogelijk die
zijn aangesloten op twee onafhankelijke uitgangen. Voor
de technische gegevens wordt verwezen naar de paragraaf
"Technische gegevens"
Aansluiting zonecirculatiepomp
Het accessoire regelt de besturing van een standaard
230Vac circulatiepomp die is aangesloten op de uitgang P
(klem X1) en N (klemmenbord MA).
die
MA
F
P
Fase zonecirculatiepomp
N
Neutraal zonecirculatiepomp
55
F
MA
N
P
PE
L
X1
MIX
P
L
N
C
O
ZONE 1
X4
C TA
TL TL
SM
X2