2.7. Beschermingsfuncties
De luchtbehandelingsunit is uitgerust met verschillende beschermingsfuncties die de werking van de
unit beïnvloeden. De operator mag deze instellingen niet wijzigen. Deze functies beschermen de unit en
zijn componenten tegen schade en bieden bescherming voor het gebouw en de mensen wanneer het ven-
tilatiesysteem wordt blootgesteld aan gevaarlijke omstandigheden.
De externe brandalarmfunctie stopt de luchtbehandelingsunit zodra een signaal van het brandalarm
of de rookmelders van het gebouw wordt ontvangen. Dit stopt onmiddellijk de ventilatie en voorkomt dat
verse lucht de brandzones binnendringt, om verspreiding van brand te voorkomen. Een brandalarmmel-
ding wordt weergegeven op een bedieningspaneel of een ander apparaat dat wordt gebruikt voor de be-
diening van de luchtbehandelingsunit. In het geval van een vals brandalarm, bijvoorbeeld door inspecties
van het brandbeveiligingssysteem, moet de luchtbehandelingsunit opnieuw worden gestart nadat het sig-
naal is uitgeschakeld en het brandalarmbericht is gewist. Als dergelijke tests periodiek worden uitgevoerd,
kan een bevoegde servicemonteur de luchtbehandelingsunit programmeren om in de vorige modus te
starten na het uitschakelen van het brandalarm.
De aansluiting van het signaal van het brandbeveiligingssysteem van het gebouw wordt beschreven in
de "Installatiehandleiding".
De interne brandalarmfunctie stopt de luchtbehandelingsunit wanneer een temperatuurstijging in
de unit wordt gedetecteerd. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer hete rook het kanaalsysteem binnen-
dringt vanuit brandzones zowel binnen als buiten het gebouw. Deze functie voorkomt dat rook zich in het
pand verspreidt en waarschuwt voor een mogelijk brandgevaar als het brandbeveiligingssysteem van het
gebouw nog niet heeft gereageerd. Als de luchtbehandelingsunit bedoeld is voor gebruik in ruimtes met
hoge temperaturen (bijvoorbeeld droogkamers, bakkerijen, enz.), kan deze functie worden uitgeschakeld.
Dit kan worden gedaan door een bevoegde servicemonteur.
De oververhittingsbeveiliging van de elektrische verwarming bestaat uit verschillende regelalgo-
ritmen. De geïntegreerde thermostaat koppelt de stroomvoorziening van de elektrische verwarming los als
de temperatuur een kritische limiet bereikt (bijvoorbeeld in het geval van een storing in de regelings-elek-
tronica van de verwarming). Afhankelijk van het model van de unit kan de elektrische verwarming een van
de volgende thermostaten bevatten:
•
Automatische thermostaat 70°C, die voorkomt dat de verwarmingsbuizen oververhit raken wanneer de
verwarming op hoog vermogen en lage luchtsnelheid werkt. De bescherming wordt hersteld zodra de
verwarming afkoelt en de temperatuur van de thermostaat daalt. De werking van de verwarming wordt
automatisch hersteld.
•
Handmatige resetthermostaat 100°C. Deze thermostaat, in geval van oververhitting, koppelt de
stroomvoorziening van de verwarming volledig los om de regel-elektronica en aangrenzende plastic
componenten te beschermen. De bescherming kan worden gereset door op de RESET-knop in de unit
te drukken (zie hoofdstuk "Probleemoplossing"). resetthermostaat van 100°C herstelt.
Elimineer de oorzaak van oververhitting voordat u de handmatige.
Ook wordt de werking van geïntegreerde elektrische verwarmers en hun mogelijke storingen bewaakt
door het meten van de werkelijke elektrische stroom en de luchttemperatuur voor en na de verwarmer.
Ventilator koeling van verwarmings-/koelingsapparaten. Als de luchtbehandelingsunit wordt ge-
stopt terwijl de elektrische verwarming of directe verdampingsunit (DX) nog werkt, wordt ventilatorkoeling
geactiveerd. Ventilatoren draaien op een vaste snelheid totdat de verwarmingsbuizen afkoelen of de koel-
middel drukken van de DX-unit stabiliseren. De blaastijd is afhankelijk van de opgehoopte warmte/koude
en de ventilatie-intensiteit en kan tot 15 minuten duren.
UAB KOMFOVENT behoudt het recht om veranderingen door te voeren zonder dit vooraf kenbaar te maken
C6M_user manual_24-06
11