Download Print deze pagina

De Dietrich ADVANCE GSHP 5 MR-E Installatie- En Servicehandleiding pagina 82

Geothermische warmtepomp
Verberg thumbnails Zie ook voor ADVANCE GSHP 5 MR-E:

Advertenties

7 Inbedrijfstelling
7
Inbedrijfstelling
7.1
Algemeen
7.2
Checklist vóór inbedrijfstelling
82
GSHP
De warmtepomp wordt in bedrijf gesteld:
Wanneer het apparaat voor het eerst wordt gebruikt;
Na een langere periode in de uitstand;
Na voorvallen die een complete herinstallatie vereisen.
Bij inbedrijfstelling van de warmtepomp kan de gebruiker zien wat de
verschillende instellingen en uit te voeren controles zijn om de
warmtepomp in alle veiligheid op te starten.
1. Controleer de plaatsing van de warmtepomp (afstand van de muur).
2. Controleer het verwarmingscircuit.
3. Controleer het geothermisch collectorcircuit.
4. Controleer de elektrische aansluitingen.
5. Controleer de goede werking van de veiligheidsvoorzieningen.
7.2.1
Verwarmingscircuit controleren
1. Controleer of het verwarmingscircuit voldoende water bevat.
Belangrijk
Vul eventueel water bij.
2. Controleer of het verwarmingscircuit goed is ontlucht.
3. Controleer de waterzijdige aansluitingen op lekdichtheid.
4. Controleer de correcte werking van de circulatiepomp(en) van het
verwarmingscircuit. Controleer het waterdebiet in het
verwarmingscircuit.
5. Controleer de stroomrichting van de vloeistoffen.
6. Controleer of de filters niet verstopt zijn.
7. Controleer de openingen van de kleppen en thermostatische
radiatorkranen.
8. Controleer of alle instellingen en veiligheidsvoorzieningen goed
werken.
7.2.2
Geothermisch collectorcircuit controleren
1. Controleer het water-/koudemiddelmengsel in het collectorcircuit.
Belangrijk
Vul eventueel water bij.
2. Controleer of het geothermische collectorcircuit goed is ontlucht.
3. Controleer de waterzijdige aansluitingen op lekdichtheid.
4. Controleer het waterdebiet in het geothermische collectorcircuit.
5. Controleer of de verwarmingspomp van het geothermische
collectorcircuit goed werkt.
6. Controleer of alle instellingen en veiligheidsvoorzieningen goed
werken.
7.2.3
Controle van elektrische aansluitingen
1. Controleer of de aanbevolen stroomonderbreker is geïnstalleerd.
2. Controleer de elektrische aansluiting op het elektriciteitsnet.
3. Controleer de aansluiting van de sensoren.
4. Controleer de stand van de sensoren. Houd u aan de afstand van de
sensoren overeenkomstig het vermogen.
5. Controleer de aansluiting van de circulatiepomp(en).
6. Controleer de aansluiting van de optionele uitrusting.
7611378 - v05 - 09012019

Advertenties

loading