Vullen van verwarmingsketel en installatie
De verwarmingsketel is uitgerust met een kogelkraan voor het handmatig vullen van de verwarmingsin-
stallatie. De vuldruk bij een installatie in ruststand moet ongeveer 1 bar bedragen. Indien de druk van de
installatie tijdens de werking daalt tot waarden onder de hierboven beschreven minimumwaarden (door
de verdamping van de in het water opgeloste gassen), moet de Gebruiker hem weer terugbrengen tot
de beginwaarde door aan de vulkraan te draaien. Voor een correcte werking van de verwarmingsketel
moet de druk in de ketel in werkende toestand ongeveer 1,5÷2 bar bedragen. Sluit de vulkraan altijd
na deze handeling.
Antivriesmiddelen, additieven en remmende stoffen.
Het gebruik van antivriesmiddelen, additieven en remmende stoffen is, indien noodzakelijk, uitsluitend
toegestaan indien de fabrikant van dergelijke vloeistof of additieven garant staat voor het feit dat zijn
producten voor het betreffende doel geschikt zijn en geen schade veroorzaken aan de warmtewisse-
laar of aan overige componenten en/of materialen van verwarmingsketel en installatie. Het is verboden
antivriesmiddelen, additieven en remmende stoffen te gebruiken die bestemd zijn voor algemene doe-
leinden en niet specifiek bedoeld voor verwarmingsinstallaties en ongeschikt voor het materiaal waaruit
verwarmingsketel en installatie samengesteld zijn.
2.4 Gasaansluiting
Controleer voordat u de aansluiting verricht of het apparaat geschikt is voor de werking met het
type beschikbare brandstof en reinig alle gasleidingen van de installatie zorgvuldig om eventuele
restmaterialen te verwijderen, die de goede werking van de verwarmingsketel nadelig kunnen
beïnvloeden.
Het gas moet, in overeenstemmming met de van kracht zijnde wetgeving, worden aangesloten op de
desbetreffende aansluiting (zie afb. 7) met een stijve metalen buis, of met een flexibele leiding met
continue wand van roestvrijstaal. Tussen de installatie en de verwarmingsketel dient een gaskraan te
worden aangebracht. Controleer of alle gasverbindingen goed lekdicht zijn.
Het debiet van de gasmeter moet voldoende zijn voor het simultane gebruik van al de apparaten die
erop zijn aangesloten. De diameter van de gasleiding die uit de verwarmingsketel komt is niet bepalend
voor de keuze van de diameter van de leiding tussen apparaat en gasmeter; deze moet worden gekozen
op basis van de lengte en de drukverliezen en in overeenstemming met de geldende voorschriften.
Gebruik de gasleidingen niet voor de aarding van elektrische apparaten.
2.5 Elektrische aansluitingen
De installatie van het toestel moet uitgevoerd worden in overeenstemming met de landelijk en plaatselijk
van kracht zijnde voorschriften.
Aansluiting op het elektriciteitsnet
De verwarmingsketel moet worden verbonden met een eenfasige elektriciteitsleiding, 230 Volt-50 Hz.
De elektrische veiligheid van het apparaat wordt alleen bereikt wanneer het correct geaard is,
overeenkomstig de geldende veiligheidsnormen. Laat door een vakman controleren of de aarding
efficiënt en afdoende is. De fabrikant is niet aansprakelijk voor eventuele schade die ontstaat door-
dat de installatie niet geaard is. Laat bovendien controleren of de elektrische installatie geschikt is
voor het maximumvermogen dat door het apparaat wordt opgenomen (dit staat vermeld op het
typeplaatje van de verwarmingsketel), door in het bijzonder na te gaan of de doorsnede van de
kabels geschikt is voor het vermogen dat door het apparaat wordt opgenomen.
48
Econcept 35 A